200806265/2.
Datum uitspraak: 16 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2008 in zaken nrs. 08/1885 en 08/823 in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B]
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een woning en garage, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college het daartegen door [verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna: [verzoekers]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2008, verzonden op 8 juli 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 september 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 december 2008, waar [verzoeker A], in persoon en bijgestaan door mr. G.W.A. Bernards, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door M.L.M. van Heijnsbergen en M.A.G. Rovers, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan betreft het oprichten van een woning en een garage in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, zoals opgenomen in het streekplan van de provincie Noord-Brabant. Het bouwplan, dat is voorzien aan de noordzijde van de Bakelseweg, is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied". Het college heeft daarvan vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. [verzoekers] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het perceel niet in een bebouwingscluster is gelegen, zodat niet wordt voldaan aan één van de voorwaarden van de ruimte-voor-ruimte-regeling. Het college had volgens hen dan ook geen gebruik mogen maken van de bij besluit van 11 juli 2007 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) voor het bouwplan verleende verklaring van geen bezwaar. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen verzoeken zij om schorsing van de besluiten van 6 augustus 2007 en van 22 januari 2008.
2.3.1. Op voorhand is niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in stand zal blijven. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat gedeputeerde staten aanvankelijk bij besluit van 7 november 2006 hebben geweigerd een verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan te verlenen, omdat het perceel geen deel uitmaakt van een bebouwingscluster. Voorts hebben gedeputeerde staten in dat besluit vermeld dat de karakteristieke doorkijken en het agrarisch open landschap de bouw van een woning op de voorgestane locatie niet rechtvaardigen.
Bij besluit van 11 juli 2007, dat is genomen op het bezwaar van het college en [vergunninghouders] tegen het besluit van 7 november 2006, hebben gedeputeerde staten vervolgens alsnog een verklaring van geen bezwaar verleend, terwijl naar voorlopig oordeel twijfel kan bestaan of zij daarbij voldoende hebben gemotiveerd waarom thans wel sprake is van een bebouwingcluster. Hoewel het college ter zitting heeft gepleit, dat het feit, dat aan de zuidzijde van de Bakelseweg zo'n cluster aanwezig wordt geacht, met zich brengt, dat dat ook voor de noordzijde geldt, blijkt uit het besluit van 11 juli 2007 niet, dat gedeputeerde staten dat oordeel delen. In het besluit is vermeld dat aan de noordzijde van de Bakelseweg beduidend minder en veel verder verspreide bebouwing aanwezig is dan aan de zuidzijde. Voorts is vermeld dat de aanvaardbaarheid van dit project niet betekent dat het altijd en overal ruimtelijk aanvaardbaar is om ook aan de noordzijde van de Bakelseweg een of meer woningen op te richten. In de begeleidende brief aan het college hebben gedeputeerde staten voorts geadviseerd een eigen gemeentelijke visie voor duurzame ontwikkeling van de Bakelseweg op te stellen, rekening houdend met de verschillen in karakteristiek tussen noord- en zuidzijde. Ten tijde van het besluit van 22 januari 2008 was een dergelijke visie niet beschikbaar.
In de bodemprocedure zal worden beoordeeld of gedeputeerde staten op goede gronden een verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan hebben verleend.
2.4. Gelet op hetgeen onder 2.3.1 is overwogen en de bezwaarlijk omkeerbare gevolgen van de verdere uitvoering van de besluiten van 6 augustus 2007 en 22 januari 2008 ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek van 22 januari 2008 en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek van 6 augustus 2007;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 682,28 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro en achtentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Laarbeek aan [verzoekers] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Laarbeek aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008