200801534/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2008 in zaak nr. 06/5810 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doesburg.
Bij besluit van 22 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doesburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel Burgemeester [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2008, verzonden op 31 januari 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.A. van Werkhoven, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.J. Lokhorst en mr. M.G.M. Tonin, gemachtigden, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R.J. Verweij, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in een aanbouw aan de achterzijde van de woning met een diepte van 4 m, een hoogte van 5,3 m en een breedte van 3,4 m. De aanbouw is gesitueerd op ongeveer 2 cm afstand van de zijgevel van de woning van [appellant] op het belendende perceel, waarin zich op een hoogte van 2 m twee ramen bevinden.
2.2. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad Doesburg". Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college voor het bouwplan vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Ingevolge deze laatste bepaling, voor zover thans van belang, komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen omdat artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de weg staat aan realisering van het bouwplan. [appellant] stelt dat het bouwplan tot gevolg heeft dat licht en lucht worden onthouden aan de bijkeuken en toilet waarin de ramen zijn geplaatst. Dit brengt volgens [appellant] tevens mee dat die ruimten niet meer zullen voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan ventilatie.
2.4. Dat sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 37 van Boek 5 van het BW, waarbij de vraag is of het [appellant] geoorloofd is de ramen te hebben binnen een afstand van twee meter van de erfgrens, is niet evident en staat overigens slechts ter beoordeling van de burgerlijke rechter. De rechtbank heeft in de gestelde hinder terecht geen grond gevonden voor het oordeel, dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Voor zover juist is dat de bijkeuken en het toilet niet meer voldoen aan ventilatie-eisen van het Bouwbesluit 2003 is dat niet direct het gevolg van de aanbouw, maar van het gebruik van de ramen voor dat doel. Niet valt in te zien dat niet op andere wijze aan die eisen kan worden voldaan.
Het bouwplan komt tegemoet aan het belang van [vergunninghouder] bij een zoveel mogelijk gelijkvloers gelegen woonruimte aangezien hij zich wegens een lichamelijke handicap slechts per rolstoel kan verplaatsen. Het door [appellant] gestelde belang is in verhouding daarmee niet zodanig zwaarwegend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.5. Ingevolge artikel 2.5.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bouwverordening Doesburg 2008, voor zover thans van belang, moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen, dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die minder dan 1 m breed zijn.
2.5.1. Het college heeft naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] ter voldoening aan artikel 2.5.17, eerste lid, aanhef en onder a, voormeld aan de bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat de opening tussen de aanbouw en de naastgelegen woning dient te worden dichtgezet, waarbij het aansluitdetail voor aanvang van de werkzaamheden ter goedkeuring bij het college dient te zijn ingediend.
2.5.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat, nu de bouwtekeningen niet zijn gewijzigd, realisering van het bouwplan overeenkomstig die voorwaarde leidt tot een afwijking van de verleende bouwvergunning. Het dichten van de opening van 2 cm, waarmee [vergunninghouder] heeft ingestemd, is een wijziging van ondergeschikte aard. Daarvoor was geen nieuwe bouwaanvraag vereist. De desbetreffende voorwaarde brengt in dit geval niet met zich dat het bouwplan zoals dat is aangevraagd niet kan worden gerealiseerd. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. De rechtbank heeft terecht niet aannemelijk geacht dat de goedgekeurde afdichting leidt tot schade door afwatering.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008