200801610/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Bunde,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 5 maart 2008 in zaken nrs. 08/233 en 08/234 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) vrijstelling verleend voor de aanleg van een openbare parkeerplaats aan de Pastoorslaan te Bunde.
Bij uitspraak van 5 maart 2008, verzonden op 21 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar het college, vertegenwoordigd door drs. R.L.M. Baltesen en ir. J. Zomerplaag, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het project voorziet in de aanleg van een centrale parkeervoorziening met 44 parkeerplaatsen en bijbehorende in- en uitrit. Het project is gesitueerd op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Bunderveld" zijn bestemd voor "Speelterrein". Vaststaat dat het project daarmee in strijd is. Het college heeft ten behoeve van de realisering van het project toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Het project dient voorts te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.3. Het project valt binnen een door het college van gedeputeerde staten van Limburg aangegeven categorie van gevallen voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. [appellanten] betoogt tevergeefs dat niet is voldaan aan de daarbij gestelde algemene voorwaarde, dat het project niet in strijd mag zijn met provinciaal- of rijksbeleid omdat het project tot gevolg heeft dat minder dan 3% van de in Bunde voor wonen bestemde gebieden aan buitenspeelruimte resteert. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat dit in de brief van 13 april 2006 van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu aan de gemeenten genoemde percentage betrekking heeft op nieuwe uitleglocaties en dat voor bestaande woongebieden, zoals in dit geval, slechts een uitnodiging wordt gedaan dit percentage na te streven. Voor zover die uitnodiging al kan worden aangemerkt als rijksbeleid in de zin van de categorie-aanwijzing, staat deze niet aan het project in de weg. Het college was derhalve bevoegd tot het verlenen van vrijstelling voor het project ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO. De voorzieningenrechter is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4. De parkeervoorziening is gesitueerd nabij een sportschool, tussen twee basisscholen. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing van het project is onderzoek gedaan naar de verkeerssituatie ter plaatse. Daaruit is gebleken dat 's avonds bij de sportschool en met name rond het aan- en uitgaan van de scholen, wanneer kinderen per auto van en naar die scholen worden gebracht en gehaald, sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen waardoor een verkeersonveilige situatie ontstaat. Met de parkeervoorziening in de vorm van een zogenoemde "zoen en zoef-zone" is beoogd die situatie zoveel mogelijk te voorkomen.
2.5. [appellanten] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de parkeervoorziening niet op de alternatieve locatie op de hoek van de Kersenlaan en de Lindenlaan kan worden gerealiseerd.
Dit betoog faalt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2006, in zaak nr.
200508708/1) kan, indien het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Volgens het college komt de door [appellanten] genoemde alternatieve locatie onvoldoende tegemoet aan de nagestreefde verkeersveiligheidsbelangen omdat die op te grote afstand van de scholen is gelegen en er daarom naar verwachting onvoldoende gebruik van zal worden gemaakt. Niet valt in te zien dat het college zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
2.6. De aan te leggen parkeerplaatsen voorzien in een bestaande parkeerbehoefte bij de scholen. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college terecht niet aannemelijk heeft geacht dat het project leidt tot een onaanvaardbare toename van autoverkeer. Evenmin is aannemelijk dat het project leidt tot een toename van geluidhinder voor woningen aan de Papenweg of zodanige effecten heeft op de luchtkwaliteit, dat vrijstelling diende te worden geweigerd. Voor zover andere door [appellanten] genoemde ontwikkelingen in het gebied daartoe zouden kunnen leiden, dienen de gevolgen daarvan in het kader van de rechterlijke toetsing van het vrijstellingsbesluit buiten beschouwing te blijven. Die ontwikkelingen vormen geen onderdeel van het project waarop de vrijstelling betrekking heeft.
2.7. De voorzieningenrechter heeft in de omstandigheid dat de aanleg van de parkeervoorziening ten koste gaat van een gedeelte van het speelterrein waarop het wordt aangelegd, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college daarvoor niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Het college heeft doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de verkeersveiligheidsbelangen die met de aanleg van de parkeervoorziening zijn gediend. Dat bij het besluit tot vrijstelling geen compensatie is geboden voor de buitenspeelruimte die verloren gaat ten gevolge van de realisering van het project, doet daaraan niet af. Ook na realisering van het project resteert een voldoende groot speelterrein, dat zal worden ingericht aan de hand van de wensen van kinderen uit diverse leeftijdgroepen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008