200801540/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Groesbeek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2008 in zaak
nr. 07/3504 in het geding tussen:
gedeputeerde staten van Gelderland.
Bij besluit van 13 december 2006 hebben de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een aanvraag van de gemeente Groesbeek (hierna: de gemeente) om verlening van subsidie krachtens de Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden (hierna: de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2007 hebben gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten) het door de gemeente daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2008, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door de gemeente daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat gedeputeerde staten een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeente bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 mei 2008 hebben gedeputeerde staten een nieuw besluit op het door de gemeente gemaakte bezwaar genomen.
De gemeente en gedeputeerde staten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2008, waar de gemeente, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, en ing. C. van der Ree, ambtenaar in dienst van de gemeente, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J.S. Langejan en ir. M.E. Poolman, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling wordt hierin onder de ministers verstaan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer en de minister van Verkeer en Waterstaat.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a en b, kunnen de ministers op grond van deze regeling op aanvraag subsidie verstrekken in de kosten van activiteiten die passen binnen een provinciaal uitvoeringsprogramma, een uitvoeringscontract, een gebiedsplan of een reconstructieplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan of een reconstructieplan, ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van plangebieden met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water of milieu.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, voeren de ministers tenminste eenmaal per jaar overleg met gedeputeerde staten van de provincies over de te bereiken beleidsdoelen en indicaties van daarvoor beschikbare middelen voor een periode van vier jaren. Het overleg is erop gericht overeenstemming te bereiken. Van overeenstemming wordt blijk gegeven bij bestuursovereenkomst.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, stellen gedeputeerde staten met inachtneming van de bestuursovereenkomst een provinciaal uitvoeringsprogramma vast.
Ingevolge artikel 13, aanhef en onder b, sluiten de ministers en gedeputeerde staten telkens voor het tijdvak waarvoor het provinciaal uitvoeringsprogramma is vastgesteld een uitvoeringscontract in ieder geval ten aanzien van de bedragen die de afzonderlijke partijen ten hoogste bijdragen in de financiering van de bedoelde operationele doelstellingen.
Ingevolge artikel 17, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en reconstructiegebieden die tot doel hebben vergroting van de toegankelijkheid en belevings- en gebruiksmogelijkheden van natuur, landbouw, bos, landschap, water, cultuurhistorische of archeologische waarden, in overeenstemming met behoud, herstel of ontwikkeling van natuur en landschap.
Uit artikel 4 van de Regeling inrichting landelijk gebied, gelezen in samenhang met de daarbij behorende bijlage volgt dat de afhandeling van de onderhavige bezwaar- en beroepsprocedure aan gedeputeerde staten is overgedragen.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 (hierna: de Verordening) krijgen, indien een datum is aangewezen waarvóór aanvragen van subsidie moeten worden ingediend, bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die het meeste overeenstemmen met het doel waarvoor dat bedrag ter beschikking is gesteld.
2.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Regeling hebben gedeputeerde staten het provinciaal uitvoeringsprogramma 2005-2006 (hierna: het PUP 2005-2006) vastgesteld. Voorts is ingevolge artikel 13, aanhef en onder b, van de Regeling op 7 juni 2005 een uitvoeringscontract 2005-2006 (hierna: het UC 2005-2006) gesloten tussen de ministers en gedeputeerde staten.
2.3. Niet in geschil is dat de aanvraag van de gemeente om verlening van subsidie voor de realisatie van een fietspad langs de Wylerbaan te Groesbeek voldoet aan de in de Regeling gestelde voorwaarden voor subsidieverlening.
2.4. De gemeente betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat gedeputeerde staten haar aanvraag hebben afgewezen vanwege het bereiken van het subsidieplafond en dat dit plafond ten onrechte niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
2.4.1. In het besluit op bezwaar van 10 juli 2007 is vermeld dat de beoordeling van de subsidieaanvragen volgens een zogenoemd tendersysteem loopt, hetgeen inhoudt dat de ingediende aanvragen per tranche, dat wil zeggen aanvragen die alle voor een bepaald tijdstip zijn ingediend, onderling inhoudelijk worden beoordeeld en ten opzichte van elkaar worden gerangschikt in het licht van de doelstelling van het programma. Van het beschikbare budget hangt vervolgens af welke aanvragen kunnen worden gehonoreerd. Voorts blijkt uit dit besluit dat in de tranche van 15 september 2006, waartoe de aanvraag van de gemeente behoorde, het honoreren van alle ingediende subsidieaanvragen die aan de voorwaarden voor subsidieverlening voldeden, zou leiden tot overschrijding van het beschikbare budget en dat de aanvraag van de gemeente is afgewezen, omdat andere projecten volgens gedeputeerde staten een grotere bijdrage leverden aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen. De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat aan de afwijzing van de aanvraag van de gemeente niet het bereiken van het subsidieplafond ten grondslag is gelegd.
2.5. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid en artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het hoger beroep geacht mede een beroep in te houden tegen het besluit van 9 mei 2008, aangezien bij dit besluit niet aan de bezwaren van de gemeente is tegemoetgekomen.
2.6. De gemeente betoogt, samengevat weergegeven, dat niet in gepubliceerd beleid is neergelegd op welke wijze gedeputeerde staten het beschikbare budget verdelen indien dit ontoereikend is voor het inwilligen van alle subsidieaanvragen die voldoen aan de in de Regeling gestelde voorwaarden voor subsidieverlening.
2.6.1. Gedeputeerde staten hebben onweersproken gesteld dat het overeenkomstig artikel 1.5, eerste lid, van de Verordening ten aanzien van subsidies als vast beleid voert dat subsidieaanvragen op basis van de datum van indiening worden onderverdeeld in verschillende tranches en, indien het budget ontoereikend is voor het inwilligen van alle subsidieaanvragen die daarvoor in aanmerking komen, de aanvragen die binnen dezelfde tranche vallen tegen elkaar afgewogen worden waarbij de aanvragen die het meest overeenstemmen met het met de subsidie beoogde doel worden ingewilligd. Onder eerdere tranches ingediende aanvragen hebben voorts voorrang boven aanvragen onder latere tranches. Het door de gemeente aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat gedeputeerde staten de toepassing van het gevoerde beleid in dit geval onvoldoende hebben gemotiveerd. Voor de toepassing daarvan is niet vereist dat dit beleid gepubliceerd is. Het betoog faalt.
2.7. De gemeente betoogt verder dat gedeputeerde staten in het besluit van 9 mei 2008 ten onrechte hebben gesteld dat voor de subsidieverlening ten behoeve van het in het UC 2005-2006 opgenomen doel nationaal landschap voor de tranche van 15 september 2006 een budget van € 953.856,00 beschikbaar was. Zij voert hiertoe aan dat gedeputeerde staten voor deze tranche een aanvraag om subsidieverlening van de gemeente Tiel voor het project "Herinrichting Inundatiekanaal Tiel" ten bedrage van € 2.190.578,78 hebben toegewezen. Volgens de gemeente hebben gedeputeerde staten dit project niet in redelijkheid onder het doel nationaal landschap kunnen brengen.
2.7.1. Uit het PUP 2005-2006 blijkt dat de aanvragen worden ingedeeld in de tranches 1 december, 1 maart, 1 juni en 15 september. Zoals onder 2.6.1 is overwogen, is bij het bepalen binnen welke tranche een aanvraag valt, de datum van indiening van de aanvraag bepalend en niet, zoals de gemeente aanvoert, de datum waarop door gedeputeerde staten hebben besloten op die aanvraag en gaan aanvragen uit eerdere tranches voor op die uit latere tranches. De door de gemeente genoemde aanvraag voor het project in Tiel is - naar gedeputeerde staten onbetwist hebben gesteld − ingediend op 1 juni 2006, zodat deze niet tot de tranche van 15 september 2006 behoort doch tot die van 1 juni 2006.
Het betoog van de gemeente dat gedeputeerde staten het door haar genoemde project in Tiel niet in redelijkheid onder het doel nationaal landschap hebben kunnen brengen, faalt reeds omdat het besluit waarbij aan dat project subsidie is verleend en is geoordeeld dat het project het doel nationaal landschap dient, in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. Het betoog van de gemeente dat zij niet opkomt tegen dat besluit maar tegen het daarmee samenhangende gevolg dat voor de tranche van 15 september 2006 minder budget beschikbaar was waardoor haar aanvraag is afgewezen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat die gevolgen rechtstreeks voortvloeien uit dat besluit.
2.8. Verder betoogt de gemeente dat gedeputeerde staten in het besluit van 9 mei 2008 onvoldoende hebben gemotiveerd waarom het inwilligen van vijf andere aanvragen in de tranche van 15 september 2006 om subsidieverlening voor fietspaden meer overeenstemde met het met de Regeling beoogde doel. Zij voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat gedeputeerde staten, door in dit besluit een vergelijking te maken tussen de kosten van de verschillende projecten, hebben miskend dat het onderhavige project de aanleg van een fietspad betreft en de andere projecten zien op de reconstructie van bestaande fietspaden.
2.8.1. Anders dan de gemeente betoogt, ligt aan de keuze voor het inwilligen van de vijf andere aanvragen en het afwijzen van haar aanvraag niet slechts een vergelijking tussen de kosten voor de verschillende projecten ten grondslag. Zoals gedeputeerde staten hebben toegelicht, is bij die keuze eveneens betrokken dat in de gemeente Groesbeek ter plaatse reeds een fietsverbinding bestaat, de andere projecten zien op het herstellen van fietspaden die in dermate slechte staat verkeren dat een gevaarlijke situatie is ontstaan en deze fietspaden veelal de enig aanwezige fietsverbinding vormen. Onder deze omstandigheden hebben gedeputeerde staten in redelijkheid kunnen kiezen voor het afwijzen van de aanvraag van de gemeente.
2.9. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en hetgeen de gemeente heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het besluit van 9 mei 2008. Het hiertegen gerichte beroep is tevens ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 9 mei 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008