ECLI:NL:RVS:2008:BG7176

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801531/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.E.M. Polak
  • W. Konijnenbelt
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor bouwrijp maken van 't Lookwartier te Doetinchem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen, die op 16 januari 2008 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem, dat op 18 oktober 2007 vrijstelling verleende voor het bouwrijp maken van 't Lookwartier, een project dat onder andere een schouwburg, gezondheidscentrum, parkeergarage, woningen en appartementen omvat. De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellante] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat [appellante] wel degelijk belanghebbende is, aangezien zij economisch eigenaar is van percelen die grenzen aan het projectgebied.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en beoordeelt het beroep van [appellante] inhoudelijk. De Afdeling concludeert dat de vrijstelling die het college heeft verleend, in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. De vrijstelling is verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en de Afdeling stelt vast dat aan de vereisten voor deze vrijstelling is voldaan. De Afdeling oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoende is en dat de bezwaren van [appellante] tegen de vrijstelling niet opwegen tegen de belangen die met het project zijn gediend.

De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt vernietigd voor zover deze het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaarde. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 18 oktober 2007 wordt ongegrond verklaard. De kosten van het hoger beroep worden vergoed aan [appellante].

Uitspraak

200801531/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/2107, 07/2108, 07/2162, 07/2163, 07/2164, 07/2165, 07/2169 en 07/2170 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 16 januari 2008 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2007, voorbereid met afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college) aan Stichting Sité Woondiensten (hierna: Sité) vrijstelling verleend voor het bouwrijp maken van 't Lookwartier (Connexxionterrein, het Erdbrinkplein en aanliggende gemeentelijke percelen) te Doetinchem ten behoeve van de bouw van een schouwburg, gezondheidscentrum, parkeergarage, woningen en appartementen.
Bij uitspraak van 16 januari 2008, verzonden op 23 januari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Sité een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door M.G.P. Derks, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten), vertegenwoordigd door mr. A. Pol en mr. P.G.A.L. Evers, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, en Sité, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem.
Na sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Er zijn nog stukken ontvangen van [appellante], het college en Sité. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het besluit van 18 oktober 2007. Zij voert daartoe aan dat zij economisch eigenaar is van de percelen [locaties] te [plaats], welke percelen grenzen aan het Erdbrinkplein.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Uit de in hoger beroep overgelegde notariële akte blijkt dat [appellante] op 21 april 1993 de economische eigendom heeft verkregen van de percelen [locaties] te [plaats] met het daarop aanwezige bedrijfscomplex, bestaande uit garages, een servicestation, een werkplaats, kantoren, een kantoorvilla, een showroom en een woning (hierna: de percelen). Sinds 21 april 1993 zijn alle baten en lasten van de percelen voor rekening van [appellante]. Bovendien zijn de percelen sinds ondertekening van de notariële akte voor risico van [appellante] en is [appellante] sindsdien bevoegd tot het verrichten van alle feitelijke en rechtshandelingen alsof zij eigenares is. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [appellante] als belanghebbende dient te worden aangemerkt, aangezien er een reële mogelijkheid bestaat dat zij door het besluit van 18 oktober 2007 in haar aan de economische eigendom ontleend belang geschaad zal worden. De voorzieningenrechter heeft het beroep van [appellante] tegen dat besluit dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] tegen het besluit van 18 oktober 2007 ingestelde beroep beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.3. De werkzaamheden waarop de vrijstelling ziet, te weten de aanleg van wegen en openbare voorzieningen, alsmede het geschikt maken van de gronden voor bebouwing, zijn in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Teneinde de werkzaamheden mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge die bepaling kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad verklaren dat een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
2.5. Bij besluit van 19 december 2002 heeft de raad der gemeente Doetinchem (hierna: de gemeenteraad) de bevoegdheid om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen aan het college gedelegeerd. Bij besluit van 14 december 2006 heeft de gemeenteraad ten aanzien van het gebied waarin de percelen zijn gelegen een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 21 december 2006 in werking is getreden. Bij besluit van 2 oktober 2007 hebben gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar verleend.
2.6. Aldus is aan de vereisten voor toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO voldaan, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat, naar [appellante] stelt, het college in dit geval geen toepassing kon geven aan deze bevoegdheid.
2.7. Als ruimtelijke onderbouwing dient in dit geval het "Programma van Eisen 't Lookwartier" van november 2006 en de "Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van toepassing van artikel 19 lid 1 van de WRO voor het bouwrijp maken van 't Lookwartier te Doetinchem." In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het college archeologisch onderzoek heeft doen verrichten, alsmede onderzoek naar de bodemkwaliteit en naar de flora en fauna. De enkele stelling van [appellante] dat onvoldoende onderzoek is verricht naar deze aspecten, geeft geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
2.8. [appellante] betoogt voorts dat het college, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen zoals het heeft gedaan. Direct naast het terrein waarop haar bedrijf is gevestigd, zijn woningen voorzien, hetgeen in verband met de hinder- en geluidscirkels van de naastgelegen bedrijven niet mogelijk is, aldus [appellante]. Voorts voert [appellante] aan dat door de aanleg van de nieuwe Ruimzichtlaan en de plaatsing van verkeerslichten op de Keppelseweg de bereikbaarheid van haar bedrijf is gevaar komt. Ten slotte is onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van de verlening van vrijstelling voor de luchtkwaliteit, aldus [appellante].
2.8.1. Zoals hiervoor onder 2.3 is overwogen, is de onderhavige vrijstelling beperkt tot het bouwrijp maken van de gronden en de aanleg van wegen en openbare voorzieningen. De onderhavige vrijstelling ziet niet op het oprichten van de geplande voorzieningen, waaronder woningen en definitieve infrastructurele voorzieningen, waarvoor dan ook een nieuwe vrijstelling noodzakelijk is. Het betoog van [appellante], dat is gericht tegen de gevolgen van deze geplande voorzieningen, behoeft in de onderhavige procedure dan ook geen bespreking.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
2.11. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het voor het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 16 januari 2008 in zaken nrs. 07/2107, 07/2108, 07/2162, 07/2163, 07/2164, 07/2165, 07/2169 en 07/2170, voor zover daarbij het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 18 oktober 2007 ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
494.