200802310/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2008 in zaak nr. 06/1805 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam.
Bij besluit van 26 oktober 2005, aangevuld bij brief van 4 januari 2006, heeft het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de vastgestelde en uitbetaalde subsidie voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan negen particuliere huurwoningen met 75% verlaagd en een bedrag van € 75.043,91 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 februari 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 april 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. F.M.J. Derks, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge het derde lid kan de subsidievaststelling niet meer ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht.
Ingevolge artikel 26 van de Verordening woninggebonden subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 (hierna: de VWS) is de bestuurscommissie bevoegd tot het beslissen op verzoeken om subsidie ingevolge de VWS.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, kan de bestuurscommissie een besluit tot verlening of vaststelling van subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken indien niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.
Ingevolge artikel 45 kan de bestuurscommissie voor de uitvoering van de verordening nadere regels vaststellen.
Ingevolge artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder de voorwaarde dat de eigenaar of zijn rechtsopvolger na de verlening van de subsidie gedurende tien jaren geen splitsingsvergunning aanvraagt, of indien reeds een splitsingsvergunning is verleend, niet tot splitsing overgaat van het gebouw in appartementsrechten.
Ingevolge het tweede lid kan bij overtreding van de voorwaarden gesteld in het eerste lid terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 110, eerste lid, aanhef en onder a, verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder de voorwaarde dat de eigenaar de onroerende zaken niet onder bijzondere titel in eigendom overdraagt binnen tien jaren na de verlening van de subsidie.
Ingevolge het tweede lid kan bij overtreding van de voorwaarden gesteld in het eerste lid terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 122 geschiedt de uitoefening van de bevoegdheden welke in deze verordening zijn omschreven als bevoegdheden van de bestuurscommissie voor het grondgebied van Amsterdam door het dagelijks bestuur.
Ingevolge artikel 45 in verband met artikel 122 van de VWS heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 6 juni 1996 nadere regels gesteld.
In artikel 2, aanhef en onder a, van dit besluit is bepaald dat het dagelijks bestuur bij overtreding van de voorwaarden van de artikelen 109 en 110 van de VWS de verstrekte bijdrage ineens terugvordert, met dien verstande dat in het eerste jaar na vaststelling van de subsidie 65% van de verstrekte bijdrage wordt teruggevorderd, daarna met een telkens geringer percentage conform de in dit besluit weergegeven tabel.
In die aanhef en onder b is bepaald dat aan de eigenaar of zijn rechtsopvolger de verplichting wordt opgelegd onverwijld mededeling te doen aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) zodra niet meer wordt voldaan aan een der voorwaarden zoals gesteld in artikel 109, eerste lid, onder a en b, van de VWS en artikel 110, eerste lid, van de VWS.
In die aanhef en onder c is bepaald dat bij het niet naleven van de onder b bedoelde meldingsplicht ongeacht het verstreken aantal jaren 75% van de verstrekte bijdrage ineens wordt teruggevorderd.
2.2. Bij besluit van 26 juli 1999 heeft het college aan onder meer [appellanten] subsidie verleend voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen voor de panden [locaties].
Bij besluit van 14 maart 2000 heeft het college de subsidie overeenkomstig de verlening vastgesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur de subsidie met 75% verlaagd en een bedrag van € 75.043,91 teruggevorderd, omdat het pand [locatie] op 21 augustus 2000 in appartementsrechten is gesplitst, pand nummer 19 op 24 augustus 2001 eveneens in appartementsrechten is gesplitst en pand nummer 85 op 2 december 2004 onder bijzondere titel in eigendom is overgedragen. Bij brief van 4 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur de motivering van het besluit van 26 oktober 2005 aangevuld met de mededeling dat, voor zover thans van belang, op 17 mei 2005 voor pand nummer […] een splitsingsvergunning voor drie appartementsrechten is aangevraagd.
2.3. Niet in geschil is dat [appellanten] de aanvraag tot splitsing in appartementsrechten van de panden in de [locaties] en de eigendomsoverdracht van pand nummer [...] in strijd met artikel 2, aanhef en onder b, van het besluit van 6 juni 1996 niet hebben gemeld.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om de subsidievaststelling met betrekking tot het pand [locatie] ten nadele van hen te wijzigen, is verjaard. Zij voeren hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat de verjaringstermijn van vijf jaren van artikel 4:49, derde lid, van de Awb met het aanvragen van een splitsingsvergunning voor dit pand op 11 mei 2000 is aangevangen, zodat deze termijn ten tijde van het uitbrengen van het voornemen tot wijziging van de subsidievaststelling op 4 juli 2005 was verstreken.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS mag de eigenaar niet binnen tien jaren na de subsidieverlening een splitsingsvergunning aanvragen. Voorts volgt uit die aanhef en onder a dat de eigenaar, indien hem reeds vóór de subsidieverlening een splitsingsvergunning was verleend, niet binnen tien jaren na die subsidieverlening tot splitsing mag overgaan. Nu niet in geschil is dat niet reeds vóór het besluit tot subsidieverlening aan [appellanten] een splitsingsvergunning voor pand nummer 65 was verleend, is de verjaringstermijn van artikel 4:49, derde lid, van de Awb aangevangen op 11 mei 2000, de datum waarop [appellanten] een splitsingsvergunning voor dit pand hebben aangevraagd. Dit betekent dat de bevoegdheid tot wijziging van de subsidievaststelling ten aanzien van pand nummer 65 ten tijde van het uitbrengen van het voornemen tot deze wijziging op 4 juli 2005 was verjaard. Het standpunt van het dagelijks bestuur dat, nu in de besluiten tot subsidieverlening en -vaststelling respectievelijk onder voorwaarden g en e is opgenomen dat deze besluiten geheel of gedeeltelijk kunnen worden ingetrokken indien de woningen binnen tien jaren na de subsidieverlening worden gesplitst, de verjaringstermijn op zijn vroegst met het verlenen van de gevraagde splitsingsvergunning op 21 augustus 2000 is aangevangen en die termijn met het voornemen van 4 juli 2005 tijdig is gestuit, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de schending van die voorwaarde niet aan de wijziging van de subsidievaststelling en de terugvordering ten grondslag is gelegd; slechts artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS wordt als zodanig vermeld.
2.5. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur aan de wijziging van de subsidievaststelling en de terugvordering ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat het pand [locatie] onder bijzondere titel in eigendom is overgedragen. Zij voeren hiertoe aan dat materieel geen inbreuk op de subsidievoorwaarden is gemaakt, nu de voormalige mede-eigenaar van dit pand zijn deel aan hen heeft overgedragen en dit derhalve nog steeds in eigendom van een deel van de subsidieontvangers is.
2.5.1. Dit betoog faalt. Anders dan [appellanten] betogen, is ingevolge artikel 110, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS slechts van belang dat de onroerende zaak binnen tien jaren na de subsidieverlening onder bijzondere titel in eigendom wordt overgedragen en is niet relevant ten aanzien van wie deze overdracht plaatsvindt. Daar komt nog bij dat het dagelijks bestuur aan de wijziging van de subsidievaststelling en de terugvordering tevens ten grondslag heeft gelegd dat - naar niet in geschil is - op 17 mei 2005 voor pand nummer […] een splitsingsvergunning voor drie appartementsrechten is aangevraagd, hetgeen in strijd met de voorwaarde neergelegd in artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS is. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de terugvordering van 75% van de vastgestelde subsidie een punitieve sanctie is waarop artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) betrekking heeft. Zij hebben er in dat verband in de eerste plaats op gewezen dat het niet melden van overtreding van de subsidievoorwaarden strafbaar is gesteld. Voorts kan volgens hen ook gelet op de hoogte van het percentage en de omstandigheid dat geen rekening wordt gehouden met het verstreken aantal jaren ná het besluit tot subsidieverlening de terugvordering slechts als punitief worden aangemerkt. Daarbij hebben zij verwezen naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.6.1. De door het dagelijks bestuur aangewende bevoegdheid tot terugvordering van de vastgestelde subsidie heeft tot doel te bewerkstelligen dat de subsidieontvanger zal voldoen aan de in de artikelen 109, eerste lid, aanhef en onder a, en 110, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS opgenomen voorwaarden, welke artikelen beogen speculatie met verbeterde woningen te voorkomen en die woningen voor de sociale huursector te behouden.
Het terugvorderingsbesluit heeft dan ook geen punitief karakter. Het vindt immers zijn grond in het feit dat niet is voldaan aan de voor het toekennen van de subsidie verbonden voorwaarde dat de gesubsidieerde de gegevens verstrekt die nodig zijn voor een juiste toepassing van de regelgeving. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien te beoordelen of met de terugvordering de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende waarborg van evenredigheid is geschonden.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen onder 2.4.1 is overwogen, te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 februari 2006 met betrekking tot pand nummer 65 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 februari 2006 gegrond verklaren, voor zover daarbij het bezwaar tegen de wijziging van de subsidievaststelling en de terugvordering ten aanzien van pand nummer […] ongegrond is verklaard, en dit besluit in zoverre vernietigen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.8. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2008 in zaak nr. 06/1805, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 februari 2006 met betrekking tot het pand [locatie] ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam van 17 februari 2006, kenmerken 05/0705/Bosub BB 92178 en 05/0706/Bosub BB 92179, voor zover hierbij het bezwaar tegen de wijziging van de subsidievaststelling en de terugvordering ten aanzien van het pand [locatie] ongegrond is verklaard;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Regionaal Orgaan Amsterdam aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat het Regionaal Orgaan Amsterdam aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008