200806897/1 en 200806897/2.
Datum uitspraak: 12 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 juli 2008 in zaken nrs. 08/1820, 08/1822, 08/1067 en 08/1068 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) aan [appellanten] onder oplegging van een dwangsom gelast het (doen) laten gebruiken van het pand op het perceel [locatie 1] te [plaats] door meerdere huishoudens te doen staken en gestaakt te doen houden.
Bij besluit van 26 november 2007 heeft het college aan [appellanten] onder oplegging van een dwangsom gelast het (laten) gebruiken van de woning op het perceel [locatie 2] te [plaats] door meerdere huishoudens te staken en gestaakt te houden.
Bij afzonderlijke besluiten van 25 februari 2008 heeft het college de door [appellanten] tegen beide besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard onder aanpassing van de begunstigingstermijnen.
Bij uitspraak van 31 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 oktober 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2008, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 december 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. L. Alberts, advocaat te Hardinxveld-Giessendam, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J. Bosch, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellanten] in hoger beroep slechts de schade nader willen onderbouwen die zij zullen lijden als zij uitvoering geven aan de lasten, terwijl door het college niet wordt betwist dat [appellanten] ten gevolge daarvan grote schade zullen lijden. Een nadere onderbouwing van die schade is dan ook niet nodig. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat [appellanten] de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] hebben gesplitst in ieder drie appartementen en dat zij deze appartementen aan derden hebben verhuurd. Evenmin is in geschil dat deze verhuur in strijd is met het bestemmingsplan "Schothorst-Zielhorst 2005" (hierna: het bestemmingsplan).
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat concreet uitzicht op legalisatie ontbreekt. Zij wijzen op de "Woonvisie Amersfoort 2006-2010" (hierna: de woonvisie), waarin als beleid van de gemeente Amersfoort onder meer is neergelegd om meer woningen voor starters en studenten te creëren. [appellanten] stellen met de verhuur van de appartementen op de percelen aan dit beleid te voldoen.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft in de primaire besluiten en in de besluiten op bezwaar vermeld dat het weliswaar de ontwikkeling van starterswoningen wil bevorderen, maar dat dit niet betekent dat starterswoningen op elke locatie in Amersfoort gewenst zijn. In dit geval acht het college het onwenselijk dat bestaande eengezinswoningen in appartementen worden veranderd vanwege de gevolgen die intensievere bewoning in woningen die daarvoor niet zijn gebouwd, meebrengt voor straat en buurt. Het karakter van de straat wordt daarbij aangetast, terwijl bovendien in dit geval niet kan worden voldaan aan de verplichting ingevolge de Bouwverordening Amersfoort 2007-2 om extra parkeerruimte te realiseren. Het college is dan ook niet bereid om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het illegale gebruik.
De voorzieningenrechter heeft, gezien deze motivering, terecht overwogen dat concreet uitzicht op legalisatie ontbreekt.
2.4. [appellanten] betogen voorts tevergeefs met een verwijzing naar de woonvisie dat de voorzieningenrechter ten onrechte hun beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. Het beleid zoals vervat in de woonvisie kan niet worden beschouwd als een toezegging namens het bestuursorgaan door een daartoe bevoegd persoon dat in dit geval van handhavend optreden zou worden afgezien. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de woonvisie de middellange termijnvisie van de gemeente Amersfoort weergeeft en dat het aan de gemeente Amersfoort is om aan die visie in concrete situaties verder invulling te geven. Uit de woonvisie blijkt geenszins dat de algemene doelstelling meer woningen voor starters en studenten te realiseren concreet op deze locaties is beoogd.
2.5. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte hun beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft gehonoreerd. Zij noemen zeven adressen in Amersfoort waar panden voor kamerbewoning geschikt zijn gemaakt en waaraan het college kennelijk medewerking heeft verleend, dan wel daartegen niet handhavend is opgetreden.
2.5.1. Dit betoog faalt eveneens. Het college heeft gemotiveerd dat in vijf van de genoemde zeven gevallen een ander bestemmingsplan geldt dan "Schothorst-Zielhorst 2005". Het zesde geval betreft een perceel waar ingevolge het bestemmingsplan appartementen zijn toegestaan. Wat betreft het zevende geval is het college niet op de hoogte van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het desbetreffende pand. Ter zitting van de voorzitter heeft het college medegedeeld dat bij inspectie is gebleken dat het pand op dit moment onbewoond is. Het college heeft ter zitting voorts bevestigd dat handhavend zal worden optreden, wanneer blijkt van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat niet is gebleken van gelijke gevallen, op grond waarvan het college van handhavend optreden in dit geval had dienen af te zien.
2.6. [appellanten] betogen voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat van een onzorgvuldige of onjuiste belangenafweging geen sprake is, heeft miskend dat het college geen belang heeft bij handhavend optreden, terwijl zij een groot financieel belang hebben bij voortzetting van het gebruik.
Nog afgezien van het algemeen belang dat is gediend met handhaving, heeft het college, zoals hiervoor onder 2.3.1 is overwogen, afdoende gemotiveerd ter bescherming van welke overige belangen het is overgegaan tot handhavend optreden. De voorzieningenrechter heeft, anders dan [appellanten] betogen, terecht overwogen dat zij door hun handelwijze een fors risico hebben genomen en dat de gevolgen daarvan voor hun rekening behoren te blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.10. Het verzoek van [appellanten] om toepassing te geven aan artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden afgewezen, reeds omdat deze bepaling daarvoor geen grondslag biedt ingeval het beroep ongegrond is.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008