ECLI:NL:RVS:2008:BG6952
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- T.M.A. Claessens
- J. van de Kolk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en voldoende middelen van bestaan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die op 19 augustus 2008 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 5 augustus 2008, omdat hij niet beschikte over een identiteitspapier, ongewenst was verklaard, geen vaste woon- en verblijfplaats had, zich niet aan zijn vertrektermijn had gehouden, verdacht werd van het plegen van een misdrijf en niet beschikte over eigen middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd was, gezien de zorg van de vreemdeling voor zijn kinderen en de onduidelijkheid over de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de belangen van de staat zwaarder wogen dan die van de vreemdeling. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad concludeerde dat het inkomen waarover de vreemdeling zelf beschikte, bepalend was voor de beoordeling van voldoende middelen van bestaan, en dat de omstandigheden van de vreemdeling niet voldoende waren om van de maatregel van bewaring af te zien. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 november 2008.