200807611/1
Datum uitspraak: 2 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 7 oktober 2008 in zaken nrs. 08/31735 en 08/31740 in de gedingen tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij onderscheiden besluiten van 29 augustus 2008 zijn ten aanzien van [de vreemdelingen] (hierna: de vreemdelingen) vrijheidsontnemende maatregelen toegepast, die nadien zijn voortgezet. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), de door de vreemdelingen tegen het voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregelen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de vreemdelingen schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de eerste grief klaagt de minister, voor zover thans van belang, dat de rechtbank heeft miskend dat het onderzoek naar de vraag of de vreemdelingen buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, nader onderzoek is, gericht op het vaststellen van de nationaliteit en het asielrelaas van de vreemdelingen, als bedoeld in paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). In het kader van de stelling van de vreemdelingen dat zij stateloos zouden zijn en op die grond voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking zouden moeten komen, was nader onderzoek ter zake geïndiceerd.
2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling aan wie toegang is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
Ingevolge het tweede lid kan een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Volgens paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, beziet de Immigratie- en Naturalisatiedienst, na de aanmelding in het Aanmeldcentrum Schiphol en indiening van de asielaanvraag, of een maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in samenhang met het tweede lid van de Vw 2000 voortgezet kan worden op basis van nader genoemde niet-cumulatieve en niet-limitatieve criteria. Een criterium is dat ten aanzien van de identiteit en nationaliteit van de asielzoeker, diens asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen.
Dit criterium ziet hier met name op alle gevallen waarin de asielzoeker zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken, verder onderzoek hiernaar noodzakelijk is en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de situatie waarin documenten van de asielzoeker verder onderzocht dienen te worden op echtheid of authenticiteit, taalanalyse of onderzoek naar de gestelde leeftijd is geïndiceerd of ander herkomstonderzoek nodig wordt geacht.
Voorts zal oplegging of voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Ook hierbij kan onder meer gedacht worden aan onderzoek van documenten. Volgens deze paragraaf kan tevens oplegging en voortzetting aan de orde zijn wanneer de asielzoeker tijdelijk niet gehoord kan worden.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat zij uit de antwoorden van de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) op de door haar gestelde vragen gelezen in samenhang met de inhoud van het overlegformulier van 2 september 2008 begrijpt dat het in de brief van 1 september 2008 door de staatssecretaris bedoelde onderzoek niet is onderzoek naar de nationaliteit van de vreemdelingen, maar onderzoek naar de vraag of zij buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Op grond van de Vw 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang gezien met de ter zake in de Vc 2000 geformuleerde beleidsregels, is de staatssecretaris weliswaar gehouden om bij de beslissing op een asielaanvraag van een vreemdeling, wanneer daartoe concrete aanknopingspunten aanwezig zijn, ambtshalve te beoordelen of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken". Dat is echter geen onderzoek om te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat in het onderzoek naar de voormelde vraag op zichzelf geen grond is gelegen om de maatregel op grond van paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000 voort te zetten. Nu het eerste deel van het nader gehoor naar de asielmotieven van de vreemdelingen eerst heeft plaatsgevonden op 11 september 2008 kan de reden dat de maatregel na 1 september 2008 is voortgezet evenmin zijn gelegen in een nader onderzoek naar de asielmotieven van de vreemdelingen.
2.2.1. De vreemdelingen zijn door de Amerikaanse autoriteiten teruggestuurd naar de Oekraïne, waar de vreemdelingen stellen ernstige problemen te hebben ondervonden van de zijde van de overheid aangezien zij niet langer over de nationaliteit van dat land beschikken. De vraag of de vreemdelingen over de nationaliteit van de Oekraïne beschikken, raakt dus de kern van het asielrelaas van de vreemdelingen, zodat nader onderzoek ten einde met zekerheid vast te stellen of de vreemdelingen hun nationaliteit daadwerkelijk zijn kwijtgeraakt van groot belang is. Voorts kan uit de antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen en de inhoud van het overlegformulier, los van de vraag welke betekenis aan dit interne stuk toegekend kan worden, worden afgeleid dat de staatssecretaris in het kader van het onderzoek naar de asielaanvraag betekenis zou willen toekennen aan de vraag of de vreemdelingen buiten hun schuld niet naar de Oekraïne kunnen terugkeren. Het betreft hier dus nader onderzoek naar de nationaliteit en het asielrelaas van de vreemdelingen als bedoeld in paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000.
De grief slaagt in zoverre.
2.3. Voor zover de grief is gericht tegen de toekenning van schadevergoeding, slaagt deze evenzeer, nu die beslissing is gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grief behoeft voor het overige geen nadere bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, de beroepen van de vreemdelingen tegen het voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregelen van 29 augustus 2008 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 7 oktober 2008 in zaken nrs. 08/31735 en 08/31740;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond;
IV. wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008
205
Verzonden: 2 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak