200805862/1.
Datum uitspraak: 21 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/23975 en 08/23977 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 23 juli 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.1. De vreemdeling heeft eerder, op 7 maart 2006, een aanvraag ingediend om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde te verlenen. Bij besluit van 12 juli 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie die aanvraag afgewezen. Het besluit van 3 juli 2008 is van gelijke strekking als dat van 12 juli 2006, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.2. De staatssecretaris klaagt in de eerste grief dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de brief van de vader van de vreemdeling van 25 februari 2008 geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is, nu deze afkomstig is uit niet-objectieve bron.
2.2.1. De voorzieningenrechter heeft samengevat weergegeven overwogen, dat de brief en de daarin vervatte informatie een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is, omdat aan het uitgangspunt dat de vader van de vreemdeling niet is aan te merken als objectieve bron in deze zaak niet kan worden vastgehouden. Daartoe heeft hij redengevend geacht dat de vader van de vreemdeling en de door hem verrichte werkzaamheden in zijn land van herkomst bij de staatssecretaris bekend zijn, de in de brief vervatte informatie steunt op de eigen waarneming van de vader en dat die informatie op hem en de vreemdeling persoonlijk betrekking heeft.
2.2.2. Om te kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in vorenbedoelde zin, dient een document en de daarin vervatte informatie afkomstig te zijn uit objectieve bron. Voor zover de voorzieningenrechter heeft beoogd te overwegen dat de aard van het asielrelaas van de vreemdeling hem aanleiding geeft te veronderstellen dat slechts of bij uitstek – haar vader in staat moet worden geacht bevestigende verklaringen daaromtrent af te leggen, omdat die verklaringen steunen op of ontleend zijn aan gebeurtenissen die de vader zelf heeft waargenomen, heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat nu de desbetreffende verklaringen van de vader niet door enig ander concreet bewijs worden gestaafd, de brief en de daarin vervatte informatie niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De eerste grief slaagt.
2.3. De staatssecretaris klaagt in de derde grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de informatie met betrekking tot het huwelijk van haar zuster en de verslechterde positie van de vreemdeling ten opzichte van haar familie als gevolg van dat huwelijk, neergelegd in de brief van de gemachtigde van de vreemdeling van 21 juni 2008, een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is, nu die informatie gebaseerd is op informatie die afkomstig is van de vader van de vreemdeling en derhalve niet uit objectieve bron afkomstig.
2.3.1. De in de brief van 21 juni 2008 van de gemachtigde van de vreemdeling vervatte informatie met betrekking tot het huwelijk van haar zuster tegen de wil van haar familie en de als gevolg daarvan verslechterde positie van de vreemdeling ten opzichte van die familie, is ontleend aan de hiervoor onder 2.2, 2.2.1 en 2.2.2 vermelde brief van de vader van de vreemdeling en aan de verklaringen van de vreemdeling zelf. Die informatie is derhalve niet afkomstig uit objectieve bron. Om die reden is de brief van 21 juni 2008 en de daarin vervatte informatie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Ook de derde grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Grief twee behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, wordt overwogen dat nu in hetgeen overigens is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), er voor rechterlijke toetsing van het besluit van 3 juli 2008 geen plaats is. Het beroep dient reeds hierom ongegrond te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 23 juli 2008 in zaak nr. 08/23975;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008
434-572.
Verzonden: 21 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak