200800813/1.
Datum uitspraak: 10 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant e.a.], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/3206 en 06/7140 van de rechtbank Haarlem van 17 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de verbouwing van het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) ten behoeve van een uitbreiding van het inloopcentrum/methadonuitgiftepunt met een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden alsmede tegen het in gebruik nemen van deze ruimte als gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college het door [appellant e.a.] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 mei 2006 heeft het college aan de Stichting Brijder Verslavingszorg (hierna: Brijder) bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de interne indeling van het pand.
Het daartegen door [appellant e.a.] gemaakte bezwaar heeft het college, met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) ter behandeling als beroep.
Bij uitspraak van 17 december 2007, verzonden op 19 december 2007, heeft de rechtbank het door [appellant e.a.] ingestelde beroep tegen de besluiten van 7 februari 2006 en 12 mei 2006 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant e.a.] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant e.a.] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.F. van Heusden-Verhoef en W.J. van Dijk, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Brijder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Sinds 1994 is op de begane grond van het pand een inloopcentrum en methadonuitgiftepunt gevestigd. In 2005 is het pand zonder de daartoe vereiste bouwvergunning intern verbouwd in die zin, dat op de begane grond een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden is gerealiseerd. Deze gebruikersruimte bestaat uit een gemeenschappelijk deel, een deel met drie nissen om te spuiten, een rookruimte, een douche, toiletten en een ruimte voor toezicht. De gebruikersruimte is dagelijks geopend van 8.30 uur tot 12.30 uur. Het onderhavige bouwplan strekt tot legalisering van de gebruikersruimte.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende stadsvernieuwingsplan "Oude Stad" (hierna: het stadsvernieuwingsplan) rust op het pand de bestemming "Centrumvoorzieningen b (Cb)".
Ingevolge artikel 68, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Centrumvoorzieningen b (Cb)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. op de begane grondlaag: centrumvoorzieningen, waaronder begrepen maatschappelijke en sociaal-culturele voorzieningen, dienstverleningsactiviteiten met overwegend publiekaantrekkend karakter, detailhandel en wonen;
b. op de boven de begane grondlaag gelegen verdiepingen: uitsluitend wonen.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Maatschappelijke doeleinden" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor medische, welzijns- en sociaal-culturele doeleinden, openbaar bestuur, politiebureau, onderwijs, godsdienstuitoefening.
2.3. [appellant e.a.] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik als gebruikersruimte in overeenstemming is met de bestemming "Centrumvoorzieningen b (Cb)". [appellant e.a.] voeren daartoe aan dat het gebruik als methadonuitgiftepunt dient te worden aangemerkt als gebruik ten behoeve van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden".
2.3.1. Het college heeft zich blijkens het besluit op bezwaar van 7 februari 2006, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat het gebruik van het pand als kantoor, inloopcentrum, methadonuitgiftepunt en gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden in overeenstemming is met de bestemming "Centrumvoorzieningen b (Cb)".
2.3.2. De planvoorschriften noch de plantoelichting bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat de bestemming "Centrumvoorzieningen b (Cb)" en de daaronder begrepen functie maatschappelijke voorzieningen beperkt moeten worden opgevat. Brijder houdt zich bezig met het bieden van verslaafdenzorg, waaronder voorlichting, preventie, indicatie en toezicht. De in geding zijnde gebruikersruimte maakt onderdeel uit van die zorg. Gezien deze activiteiten is de gebruikersruimte aan te merken als een maatschappelijke voorziening in de zin van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Dat de gebruikersruimte, zoals [appellant e.a.] aanvoeren, ook binnen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" valt, maakt dit niet anders. Blijkens de systematiek van het stadsvernieuwingsplan heeft de planwetgever bewust gekozen voor ruime en beperkte bestemmingen die elkaar deels overlappen. Gelet op het feit dat de tekst van de planvoorschriften, hoewel ruim geformuleerd, op zichzelf duidelijk is, komt aan de totstandkoming van het aan het stadsvernieuwingsplan voorafgaande ontwerpbestemmingsplan "Rooie Gravin" en de geschiedenis van dat ontwerpplan, wat er zij van de strekking daarvan, bij de uitleg van de planvoorschriften geen betekenis toe.
Het betoog van [appellant e.a.] faalt dan ook. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het stadsvernieuwingsplan en dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden tegen de gebruikersruimte.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Arichi, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Arichi
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008