ECLI:NL:RVS:2008:BG6419

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802754/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die op 5 maart 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die op 27 oktober 2005 werd gedaan. De minister had het verzoek afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte, dat op 11 januari 2007 door de minister van Justitie ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van [appellant] niet ontvankelijk was, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt anders. De Afdeling stelt vast dat het gestelde schadeveroorzakende nalaten van de staatssecretaris geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dat er geen afzonderlijk beroep kon worden ingesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond wordt verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van [appellant] wordt alsnog gegrond verklaard. De Afdeling vernietigt het besluit van 11 januari 2007 en verklaart het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 27 oktober 2005 niet-ontvankelijk. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

200802754/1.
Datum uitspraak: 10 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 5 maart 2008 in zaak nr. 07/8549 in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft de minister van Justitie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2008.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.L. Ruiter, advocaat te Enschede, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.2. [appellant] heeft aan zijn verzoek om schadevergoeding ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten hem in het kader van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning te wijzen op het verblijfsrecht dat hij kon ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Hij stelt daardoor schade te hebben geleden omdat hij in plaats van in februari 2002 eerst op 27 juli 2004 een verblijfsvergunning heeft verkregen en hij in de tussenliggende periode niet mocht werken en geen recht had op een bijstandsuitkering.
2.3. Het gestelde schadeveroorzakende nalaten van de staatssecretaris, is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is dat nalaten geen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met een besluit gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, maar vormt dat een onderdeel van de besluitvorming op zijn aanvraag, waartegen in het kader van het besluit op die aanvraag in rechte kon worden opgekomen.
De Afdeling sluit voor dat oordeel aan bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 oktober 2008 (www.rechtspraak.nl; LJN: BF8522).
Tegen het gestelde schadeveroorzakende nalaten van de staatssecretaris kon geen afzonderlijk beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 11 januari 2001, zaaknr. E03.99.0160 (JB 2001/45), kon daarom tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van [appellant] om vergoeding van de door dat nalaten beweerdelijk geleden schade, evenmin beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter, zodat de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren, het besluit van 11 januari 2007 vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 27 oktober 2005 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Gelet op artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht wijst de Afdeling [appellant] er op dat hij zich ter zake van de vergoeding van de beweerdelijk door hem geleden schade tot de burgerlijke rechter kan wenden.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 maart 2008 in zaak nr. 07/8549;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Justitie van 11 januari 2007, kenmerk 0201-15-6111;
V. verklaart het door [appellant] tegen het besluit van 27 oktober 2005 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk ;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008
417.