ECLI:NL:RVS:2008:BG6417

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801449/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dakkapel in strijd met redelijke eisen van welstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die hun beroep tegen de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Someren ongegrond verklaarde. Het college had op 26 oktober 2006 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning van [appellant A] door middel van een dakkapel. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan in strijd was met de redelijke eisen van welstand, zoals vastgelegd in de Woningwet.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 december 2008 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat [appellant A] en [appellant B] de dakkapel reeds hadden gerealiseerd zonder op de hoogte te zijn van de vergunningplicht. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat deze omstandigheid niet kon leiden tot de conclusie dat het college de vergunning toch had moeten verlenen. De weigering van de bouwvergunning was in overeenstemming met de welstandscriteria, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van strijd met het evenredigheidsbeginsel.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de welstandstoets niet leidde tot een doorkruising van de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat de weigering van de bouwvergunning op juiste gronden was gebaseerd en dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200801449/1.
Datum uitspraak: 10 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 07/1355 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college) geweigerd aan [appellant A] bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning door middel van een dakkapel op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2008, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. W.J. Sleegers, advocaat te Someren, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kuijken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, in samenhang met het derde lid, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200506325/1), mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De door [appellant A] en [appellant B] aangevoerde situaties in hun omgeving, te weten een ruime erker, een andere raampartij, een verhoging van een woning en het wijzigen van een rode naar een blauwe dakbedekking, betreffen geen zodanig met de onderhavige dakkapel vergelijkbare gevallen dat terecht een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou kunnen worden gedaan. Evenmin kan in hetgeen ter zitting is aangevoerd over het als informerend memo aangeduide stuk van T. Wijnen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college zich niet - of niet zonder meer - op het negatieve welstandsadvies had mogen baseren.
De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat het college zich in redelijkheid op grond van het welstandsadvies van 21 september 2006 en de nadere motivering van dit advies van 13 december 2006 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.2.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat in de omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] niet op de hoogte waren van de vergunningplicht voor de dakkapel en zij deze dakkapel reeds hebben gerealiseerd evenmin grond kan worden gevonden voor het oordeel dat het college ondanks de strijd met redelijke eisen van welstand de vergunning toch had moeten verlenen. Deze omstandigheid komt voor rekening en risico van [appellant A] en [appellant B]. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake.
2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de weigering van de bouwvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan frustreert. Daartoe voeren zij aan dat een goothoogte van 6 meter ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan.
2.3.1. De welstandstoets mag niet leiden tot de doorkruising van de bebouwingsmogelijkheden ingevolge het bestemmingsplan. Van een doorkruising van de bebouwingsmogelijkheden is in dit geval geen sprake. De welstandscommissie acht niet het plaatsen van een dakkapel op zich maar slechts de maatvoering en plaatsing van deze specifieke dakkapel, 30 centimeter boven de dakgoot, in strijd met de redelijke eisen van welstand. De realisering van een dakkapel, met een andere maatvoering en plaatsing blijft dus mogelijk. Het is daarbij niet aannemelijk geworden dat een dakkapel die conform de redelijke eisen van welstand in de dakgoot geplaatst zou worden in strijd zou zijn met het Bouwbesluit, zoals [appellant A] en [appellant B] stellen.
2.4. De Afdeling ziet in hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd, dat grotendeels een herhaling vormt van het bij de rechtbank aangevoerde, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte of op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat het besluit van 8 maart 2007 in stand kan blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008
190-580.