200808094/1 en 200808094/2.
Datum uitspraak: 4 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 oktober 2008 in zaak nrs. 08/2752 en 08/2753 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een bouwvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van een bedrijfshal op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2008, verzonden op 7 oktober 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 november 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ing. A.F.M. Manders, en het college, vertegenwoordigd door T.A.W.A. Pulles en M. van den Hurk, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door G. Molenschot en [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte een bouwvergunning tweede fase heeft verleend voor het bouwen van de bedrijfshal. Daartoe voert hij onder meer aan dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan, nu de hal als gevolg van het aanbrengen van lichtstraten en ventilatoren hoger wordt dan de toegestane 8 m.
2.2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend.
Ingevolge het tweede lid mag slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge het derde lid mag slechts en moet de bouwvergunning tweede fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
2.2.2. De voorzieningenrechter heeft terecht geconcludeerd dat de door [appellant] aangevoerde gronden, zoals het betoog dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, uitsluitend betrekking hebben op de aan [vergunninghoudster] verleende bouwvergunning eerste fase, die met de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2008 in zaak nr.
200801731/1onherroepelijk is geworden. Gelet op het in artikel 44, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 56a, derde lid, van de Woningwet neergelegde toetsingskader, kunnen die gronden in deze procedure niet aan de orde komen. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat, nu niet is gebleken dat het bouwplan niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) en aan de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening, het college ingevolge artikel 44, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 56a, derde lid, van de Woningwet gehouden was de gevraagde bouwvergunning tweede fase te verlenen.
2.3. De voorzieningenrechter is verder, anders dan [appellant] betoogt, terecht voorbij gegaan aan zijn verzoek om getuigen te horen, aangezien dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan een beoordeling van de zaak. In dat verband heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat niet aannemelijk is dat hetgeen de getuigen zouden kunnen verklaren kan afdoen aan de constatering dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit en aan de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening. [appellant] heeft die overweging in hoger beroep niet of althans onvoldoende onderbouwd weersproken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008