200808037/2.
Datum uitspraak: 4 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2008 in zaak nr. 07/3765 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Op 11 april 2007 zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) de bouwwerkzaamheden op het perceel kadastraal bekend sectie […], nummer […], te [plaats] (hierna: het perceel) stilgelegd. Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 11 april 2007 op schrift gesteld. Bij dat besluit is aan [appellant sub 1] tevens een dwangsom opgelegd om te voorkomen dat ondanks deze stillegging de werkzaamheden worden voortgezet.
Bij besluit van 18 april 2007 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 1] een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een werktuigenloods op het perceel.
Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1] tegen de besluiten van 11 en 18 april 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2008, verzonden op 13 oktober 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het weigeren van de bouwvergunning, het besluit van 5 oktober 2007 in zoverre vernietigd en bepaald dat het college in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee hoger beroep is ingesteld hebben [appellant sub 1] en het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 november 2008, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door ing. A.F.M. Manders, en het college, vertegenwoordigd door T.A.W.A. Pulles en M. van den Hurk, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van het college strekt primair tot schorsing van de aangevallen uitspraak. Subsidiair verzoekt het college de voorzitter te bepalen dat het geen nieuw besluit op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2.1. De rechtbank heeft het besluit van 5 oktober 2007 gedeeltelijk vernietigd, omdat het college naar haar oordeel bij de voorbereiding van dat besluit niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen en dat besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De vraag of de rechtbank in dat verband terecht heeft geoordeeld dat het reconstructieplan "Boven-Dommel" in dit geval geen planologische doorwerking heeft, leent zich minder goed voor beantwoording in deze procedure. Dat dient te geschieden in de bodemprocedure. Hetgeen het college heeft aangevoerd, geeft echter niet op voorhand aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Daarbij is van belang dat het college ter zitting heeft erkend dat in ieder geval een deel van de in het besluit van 5 oktober 2007 gegeven motivering onvoldoende draagkrachtig is. Het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, dat dient te geschieden met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, biedt het college de mogelijkheid het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, kan dat besluit bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken hetgeen in het belang is van een effectieve geschilbeslechting. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het college eerst ter zitting enige gronden tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, waardoor [appellant sub 1] niet in staat is geweest zich daarop voor te bereiden. Onder die omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van het college af te wijzen.
2.3. Het verzoek van [appellant sub 1] strekt tot schorsing van de besluiten van 11 april 2007 en 5 oktober 2007.
2.3.1. Op voorhand bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant sub 1] niet van rechtswege een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een werktuigenloods. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet is het eerste lid niet van toepassing op een aanvraag die betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied De Beemden, 1e herziening 1989". De in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet neergelegde termijnen gelden in dit geval volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet. Op voorhand bestaat evenmin aanleiding voor de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de bouwwerkzaamheden op het perceel mocht stilleggen, aangezien [appellant sub 1] zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning een aanvang heeft gemaakt met de bouw van de loods.
Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat hem een bouwvergunning moet worden verleend, gelet op het vertrouwen dat de gemeente Bergeijk bij hem heeft gewekt door met hem een privaatrechtelijke overeenkomst te sluiten met betrekking tot het ruilen van gronden, overweegt de voorzitter dat eventueel gewekt vertrouwen alleen in de vrijstellingsprocedure een rol kan spelen en er niet toe kan leiden dat in deze procedure wordt bepaald dat aan [appellant sub 1] bouwvergunning wordt verleend. Nog afgezien daarvan is een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt te verstrekkend.
2.4. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzitter aanleiding ook het verzoek van [appellant sub 1] af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008