ECLI:NL:RVS:2008:BG6390

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808073/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor woningen in Deurne

Op 15 april 2008 verleende het college van burgemeester en wethouders van Deurne aan [vergunninghoudster] een vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van 26 woningen op diverse locaties in Deurne. Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] op 5 november 2008 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. J.E.M. Polak, heeft het verzoek op 20 november 2008 ter zitting behandeld, waarbij [verzoeker] en het college vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Claessens aanwezig waren. Ook [vergunninghoudster] was vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht.

De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij merkte op dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De voorzitter concludeerde dat de gronden van [verzoeker] niet voldoende aanleiding gaven om te veronderstellen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Hij wees erop dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de in beroep aangevoerde gronden, die zich richtten tegen het bestemmingsplan, buiten het bereik van deze procedure vallen.

Wat betreft de parkeerplaatsen betoogde [verzoeker] dat er onvoldoende ruimte is voor de aanleg daarvan. Het college had echter aangegeven dat een verkeerskundige had geconcludeerd dat de parkeerplaatsen na herinrichting van de wegen kunnen worden aangelegd. De voorzitter vond het niet aannemelijk dat er onvoldoende parkeerplaatsen van voldoende omvang kunnen worden aangelegd en dat er geen onevenredige aantasting van de belangen van [verzoeker] zou plaatsvinden. Daarom wees hij het verzoek om voorlopige voorziening af, met de opmerking dat [vergunninghoudster] op eigen risico handelt door bouwwerkzaamheden te verrichten voordat de vrijstelling en bouwvergunning definitief zijn vastgesteld.

Uitspraak

200808073/2.
Datum uitspraak: 1 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2008 in zaak nrs. 08/2259 en 08/2745 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 26 woningen aan [diverse locaties] te Deurne.
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2008, verzonden op 25 september 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 november 2008, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Claessens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij geldt dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.2. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, geeft, voor zover het niet ziet op de beoogde parkeerplaatsen, op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. In dat verband is van belang dat de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel terecht heeft geconcludeerd dat de in beroep aangevoerde gronden die zich richten tegen de met het nieuwe bestemmingsplan "Spoorzone" beoogde herstructurering van het betrokken gebied, buiten het bereik van deze procedure vallen. Dat geldt bijvoorbeeld de gestelde financiële onuitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, nu de financiële uitvoerbaarheid van dit bouwplan niet wordt betwist.
Wat de voorziene parkeerplaatsen betreft, betoogt [verzoeker] dat een deel daarvan niet kan worden aangelegd overeenkomstig het bij het besluit van 15 april 2008 behorende "Inrichtingsplan parkeren" van 30 november 2007, omdat daarvoor geen ruimte beschikbaar is. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat een verkeerskundige de situatie ter plaatse heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de parkeerplaatsen na herinrichting van de betrokken wegen kunnen worden aangelegd. Die conclusie is echter niet vervat in een schriftelijk stuk en ook overigens zijn geen stukken overgelegd waaruit zonder meer volgt dat voldoende ruimte aanwezig is voor realisatie van de parkeerplaatsen. Derhalve is thans niet geheel duidelijk of deze daadwerkelijk kunnen worden aangelegd. Naar het oordeel van de voorzitter ligt het voor de hand dat het college ruim vóór de behandeling ter zitting van het hoger beroep een inzichtelijke toelichting van een verkeerskundige in het geding brengt op voornoemd inrichtingsplan en de uitvoering daarvan. In het voorgaande ziet de voorzitter echter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, nu zich niet de situatie voordoet dat op voorhand aannemelijk is dat niet voldoende parkeerplaatsen van voldoende omvang kunnen worden aangelegd. Voorts is enerzijds onevenredige aantasting van de belangen van [verzoeker] bij uitvoering van het bestreden besluit niet aannemelijk en is anderzijds wel aannemelijk, dat [vergunninghoudster] groot belang heeft bij voortzetting van de bouwwerkzaamheden. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen. Daarbij wordt overwogen dat [vergunninghoudster], door bouwwerkzaamheden te verrichten voordat definitief is komen vast te staan dat de vrijstelling en bouwvergunning in stand blijven, op eigen risico handelt.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2008
457.