ECLI:NL:RVS:2008:BG6389

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807577/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en bestemmingsplan Ridderkerk

Op 1 december 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk had op 15 november 2005 vrijstelling verleend aan [vergunninghouder] voor het bouwen van een woning met garage/berging op een perceel in Ridderkerk. [Verzoekster] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij op 13 oktober 2008 een verzoek om voorlopige voorziening indiende. De voorzitter heeft het verzoek op 20 november 2008 ter zitting behandeld, waar zowel [verzoekster] als het college en [vergunninghouder] aanwezig waren.

In de uitspraak van de voorzitter werd overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. [Verzoekster] betoogde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 14 november 2007 in stand had gelaten, en dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Ridderkerk-West". De voorzitter twijfelde aan de juistheid van de eerdere oordelen van de rechtbank over de goot- en nokhoogte van de beoogde woning, maar concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzitter wees het verzoek af, waarbij hij opmerkte dat [vergunninghouder] op eigen risico handelt door bouwwerkzaamheden te verrichten voordat de vergunning definitief is vastgesteld.

De beslissing van de voorzitter werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 1 december 2008, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200807577/2.
Datum uitspraak: 1 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2008 in zaak nr. 07/4764 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het bouwen van een woning met garage/berging op het perceel [locatie] te Ridderkerk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 november 2005 heeft het college aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van de woning met garage.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [verzoekster] tegen de besluiten van 15 en 23 november 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2008, verzonden op 2 september 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 november 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 november 2008.
Bij eerstgenoemde brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 november 2008, waar [verzoekster], in persoon en bijgestaan door ir. L. Kranendonk, en het college, vertegenwoordigd door A.C.P. van Kruijssen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 14 november 2007 ten onrechte in stand heeft gelaten. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het inmiddels in werking getreden bestemmingsplan "Ridderkerk-West" (hierna: het bestemmingsplan).
2.2.1. Anders dan [vergunninghouder] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat [verzoekster] in hoger beroep niet meer mag aanvoeren dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan geldende goot- en nokhoogte. [verzoekster] heeft reeds bij de rechtbank betoogd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en in dat verband heeft zij naar voren gebracht dat de beoogde woning hoger is dan dat plan toelaat.
2.2.2. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voor het perceel ingevolge artikel 8, vierde lid, aanhef en onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) een goothoogte geldt van 6 m. Gelet echter op de bouwtekeningen, twijfelt de voorzitter aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan aan dat voorschrift voldoet. Ditzelfde geldt voor de nokhoogte van de beoogde woning. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het college en [vergunninghouder] desgevraagd ter zitting niet aan de hand van de bouwtekeningen hebben kunnen aangeven dat het bouwplan wel in overeenstemming is met de ingevolge artikel 8, vierde lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften toegestane goot- en nokhoogte.
Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het medewerking wil verlenen aan het realiseren van de woning en dat het zonodig met toepassing van de in artikel 4 van de planvoorschriften vervatte mogelijkheid om af te wijken van de maten tot maximaal 10% vrijstelling zal verlenen, indien het bouwplan op de aangegeven punten niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Voorshands ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een dergelijke vrijstelling rechtens niet mag worden verleend. Onder die omstandigheden, en na afweging van de betrokken belangen, waaronder die van [verzoekster], maar ook het belang van [vergunninghouder], ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wordt overwogen dat [vergunninghouder], door bouwwerkzaamheden te verrichten voordat definitief is komen vast te staan dat de voor het bouwen van de woning met garage verleende vergunning in stand blijft, op eigen risico handelt.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2008
457.