200807193/1.
Datum uitspraak: 20 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 18 september 2008 in zaken nrs. 08/28413, 08/28415, 08/28416 en 08/28418 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling sub 1] en [de vreemdeling sub 2], mede voor hun minderjarig kind,
de staatssecretaris van Justitie.
Bij onderscheiden besluiten van 6 augustus 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aanvragen van [de vreemdeling sub 1] (hierna: de vreemdeling sub 1) en [de vreemdeling sub 2], mede voor hun minderjarig kind (hierna tezamen met de vreemdeling sub 1: de vreemdelingen) om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 september 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 september 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat niet kan worden gezegd dat de vreemdelingen de brief van het Bureau Onderzoek van de Federale Veiligheidsdienst van het Federale Arrondissement Joezjny van 4 oktober 2007 eerder hadden moeten inbrengen, heeft miskend dat die brief betrekking heeft op de omstandigheid, dat de vreemdeling sub 1 wordt gezocht door de Russische Federale Veiligheidsdienst, welke omstandigheid in de eerdere procedure had moeten worden aangevoerd.
In grief 3 betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de getuigenverklaringen van [getuigen] een nadere onderbouwing vormen van deze omstandigheid en daarom niet is uitgesloten dat de brief van 4 oktober 2007 kan afdoen aan het eerdere besluit, heeft miskend dat deze getuigenverklaringen niet kunnen leiden tot het oordeel dat voormelde brief een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl).
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.1.3. De vreemdelingen hebben eerder, op 11 augustus 2002, aanvragen ingediend om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij onderscheiden besluiten van 4 juli 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deze aanvragen afgewezen. De besluiten van 6 augustus 2008 zijn van gelijke strekking als die van 4 juli 2006, zodat op de tegen die
besluiten ingestelde beroepen voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.1.4. De vreemdelingen hebben, voor zover thans van belang, aan hun aanvragen van 31 juli 2008 ten grondslag gelegd dat de vreemdeling sub 1 wordt gezocht door de Russische Federale Veiligheidsdienst. Daartoe hebben zij, onder meer, verwezen naar voormelde brief van 4 oktober 2007.
In die brief wordt vermeld dat de vreemdeling sub 1 sinds december 2003, op grond van de beschikking van het Bureau Onderzoek van het Departement van de Federale Veiligheidsdienst in de regio Rostovskaja, waar de zaak tegen hem in behandeling is, op de federale opsporingslijst staat.
2.1.5. Door te overwegen dat niet kan worden gezegd dat de vreemdelingen de brief van 4 oktober 2007 eerder hadden moeten inbrengen, is de voorzieningenrechter ten onrechte eraan voorbijgegaan dat deze brief is ingebracht ten bewijze van de door de vreemdelingen gestelde omstandigheid, dat de vreemdeling sub 1 wordt gezocht door de Russische Federale Veiligheidsdienst, en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat zij deze omstandigheid niet eerder hadden kunnen en derhalve hadden moeten aanvoeren. De vreemdelingen hebben immers tijdens de gehoren inzake nieuwe feiten en omstandigheden van augustus 2008 verklaard dat zij reeds in 2004 - derhalve ruim voorafgaand aan de eerdere besluiten van 4 juli 2006 - van deze omstandigheid op hoogte waren. Het betoog van de vreemdelingen in beroep, dat zij eerder geen melding van deze omstandigheid hebben gemaakt omdat zij destijds geen bewijs daarvoor hadden, leidt niet tot een ander oordeel, nu het in de eerdere procedure - gezien artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 - op de weg van de vreemdelingen lag omstandigheden, die een rechtsgrond voor verlening hadden kunnen vormen, naar voren te brengen. Nu de vreemdelingen voormelde omstandigheid niet in de eerdere procedure hebben aangevoerd, hebben zij de minister de mogelijkheid onthouden deze omstandigheid in die procedure bij zijn beoordeling te betrekken. De brief van 4 oktober 2007 is, in het licht van het vorenstaande, geen bewijsstuk van een reeds eerder gestelde omstandigheid, zodat deze, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Voorts heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat de getuigenverklaringen, reeds omdat die evenzeer zien op voormelde omstandigheid, evenmin als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De grieven slagen.
2.2. Reeds hierom is het hoger beroep kennelijk gegrond.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. De vreemdelingen hebben aan hun aanvragen van 31 juli 2008 ook een brief ten grondslag gelegd van het Hoofd van het Bureau onderzoek van het Hoofddepartement van het Ministerie Binnenlandse Zaken van de Russische Federatie van de stad Sotsji van 1 oktober 2007.
2.3.1. De in deze brief vervatte informatie, dat de zaak van de vreemdeling sub 1 zich in het Departement van de Federale Veiligheidsdienst in de regio Rostovskaja bevindt, kan, gezien hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.1.5., niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Op voorhand is uitgesloten dat de voorts in deze brief vervatte informatie, dat de vreemdeling sub 1 niet wordt vermeld in de stukken die in behandeling zijn bij het Hoofddepartement van het Ministerie Binnenlandse Zaken van de Russische Federatie van de stad Sotsji, kan afdoen aan de eerdere besluiten, zodat in zoverre evenmin sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.4. Verder hebben de vreemdelingen bij hun aanvragen van 31 juli 2008, ten betoge dat zij bij terugkeer naar de Russische Federatie te vrezen hebben voor strafrechtelijke vervolging wegens illegale grensoverschrijding, verwezen naar een brief van advocaat A.V. Rastorguev.
2.4.1. Deze brief kan niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt, reeds omdat deze ongedateerd is.
2.5. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich geen relevante wijziging van het recht voordoet en niet is aangetoond dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45, is voor rechterlijke toetsing van de besluiten van 6 augustus 2008 geen plaats.
De beroepen dienen reeds hierom ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 18 september 2008 in zaken nrs. 08/28413 en 08/28416;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008
418.
Verzonden: 20 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak