ECLI:NL:RVS:2008:BG5899

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801736/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen erfafscheiding door college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn op 20 februari 2006 geweigerd handhavend op te treden tegen een erfafscheiding die door de appellant was geplaatst op zijn perceel. De wederpartij, die bezwaar had gemaakt tegen deze erfafscheiding, kreeg in een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen op 15 januari 2008 gelijk, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat het college ten tijde van het besluit op bezwaar niet bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad van State heeft de zaak op 16 oktober 2008 behandeld en vastgesteld dat het college op 30 mei 2006 een vrijstelling en bouwvergunning had verleend voor de erfafscheiding, waardoor deze niet als illegaal kon worden beschouwd. De rechtbank had ten onrechte geconcludeerd dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 14 november 2006 van het college alsnog ongegrond. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de appellant moest worden terugbetaald.

Uitspraak

200801736/1.
Datum uitspraak: 3 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. Awb 06/1688 van de rechtbank Groningen van 15 januari 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen een door [appellant] geplaatste erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 november 2006 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2008, verzonden op 29 januari 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 november 2006 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 april 2008 heeft [wederpartij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
[wederpartij] en [appellant] hebben ieder een nader stuk ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door R. Zomer en A.M. de Roos, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. J.C.M. Damming, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft naar aanleiding van een verzoek van [wederpartij] daartoe, geweigerd handhavend op te treden tegen een op het perceel geplaatste erfafscheiding met een hoogte van 2 m.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten tijde van het besluit op bezwaar niet bevoegd was handhavend op te treden tegen deze erfafscheiding.
2.3. Dit betoog slaagt. Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel. Deze vergunning was van kracht ten tijde van het besluit op het bezwaar tegen de weigering handhavend op te treden tegen die erfafscheiding. Ten tijde van het besluit op bezwaar was derhalve geen sprake van een illegaal bouwwerk. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot de conclusie gekomen, dat het college destijds bevoegd was handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 november 2006 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, nu het besluit van 14 november 2006 rechtmatig is, geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 januari 2008 in zaak nr. Awb 06/1688;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008
430.