200708517/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/41997 en 07/41996 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 30 november 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 november 2007, verzonden op 3 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 december 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De vreemdeling klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, nu het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel niet eerder dan op 31 oktober 2007 om 13.40 uur is begonnen, de aanvraag bij besluit van 7 november 2007 binnen 48 uur is afgewezen. Daartoe betoogt hij dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de 48-uurstermijn is aangevangen op het moment dat het door hem ondertekende aanvraagformulier M35-H aan de staatssecretaris is gefaxt op 5 oktober 2007 om 9.34 uur, doch uiterlijk op het moment dat hij het aanvraagformulier persoonlijk heeft ingediend op diezelfde dag om 15.15 uur. Dat de staatssecretaris geweigerd heeft deze aanvraag in ontvangst te nemen, komt voor zijn rekening en risico. De 48 uurstermijn was derhalve ten tijde van het besluit van 7 november 2007 reeds verstreken, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Ingevolge artikel 37, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in een Aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 18.00 uur tot 08.00 uur niet meetellen.
Ingevolge artikel 3.108, tweede lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger in persoon ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats.
Ingevolge artikel 3.111, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de vreemdeling niet eerder dan zes dagen nadat de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 heeft ingediend, door Onze Minister aan een nader gehoor onderworpen.
Ingevolge artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren brengt, in het geval het schriftelijk voornemen strekt tot afwijzing van de aanvraag tot verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, vier weken.
Ingevolge artikel 3.42, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000) wordt de aanvraag ingediend in het Aanmeldcentrum te Ter Apel.
Volgens paragaaf C10/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, vindt feitelijke opname in -en daarmee de start van- de asielprocedure alleen plaats na afspraak. Spontane melding van de vreemdeling, die aangeeft asiel te willen aanvragen, bij de vreemdelingenpolitie van het Aanmeldcentrum doet dus niet de 48-uursprocedure aanvangen.
2.1.2. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat uit artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 en de niet met hogere regelgeving strijdig zijnde paragraaf C10/2.1 van de Vc 2000 valt af te leiden dat onder proces-uren niet alle uren vallen die liggen tussen indiening van de formele aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel, in dit geval door toezending per fax van het aanvraagformulier op 5 oktober 2007, en de bekendmaking van het besluit. Derhalve vangt de 48-uurstermijn ook in het geval de aanvraag eerder is ingediend, eerst aan na de feitelijke opname in de asielprocedure, als bedoeld in paragaaf C10/2.1 van de Vc 2000, tenzij voorafgaand aan dat moment reeds onderzoek is verricht naar de inwilligbaarheid van de aanvraag, als bedoeld in paragaaf C10/1.2 van de Vc 2000, aldus de voorzieningenrechter.
2.1.3. Door aldus te overwegen, is de voorzieningenrechter eraan voorbijgegaan dat blijkens de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2002 in zaak nr. 200200319/1 (JV 2002/123) onder proces-uren in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 dient te worden verstaan, de uren die voor het onderzoek kunnen worden benut. Dat de vreemdeling feitelijk (nog) niet in de asielprocedure is opgenomen, betekent derhalve niet dat de aan die opname voorafgaande uren niet als proces-uren in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 kunnen worden aangemerkt. Dat volgens paragaaf C10/2.1 van de Vc 2000 de 48-uurstermijn slechts aanvangt, nadat de vreemdeling na een daartoe gemaakte afspraak feitelijk is opgenomen in het Aanmeldcentrum en aldaar een asielaanvraag heeft ingediend, kan aan het vorenoverwogene niet afdoen, nu voor het afsprakensysteem en de daaraan verbonden gevolgen voor de start van de 48-uurstermijn in de Vw 2000 noch het Vb 2000 een wettelijke grondslag voorhanden is.
2.1.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 februari 2004 in zaak nr. 200308695/1, JV 2002/225) valt uit artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 af te leiden dat de 48-uurstermijn in ieder geval aanvangt op het moment, waarop de aanvraag wordt ingediend.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 mei 2006 in zaak nr. 200601178/1, NAV 2006/26) is met een door de vreemdeling ondertekende en door de gemachtigde per faxbericht verzonden formulier M35-H, een aanvraag ingediend. Dat de aanvraag niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend, brengt niet mee dat het door de gemachtigde van de vreemdeling bij faxbericht ingediende formulier geen aanvraag is.
2.1.5. Vaststaat dat de gemachtigde van de vreemdeling op 5 oktober 2007 om 9.34 uur het door de vreemdeling ondertekende aanvraagformulier M35-H per faxbericht aan de staatssecretaris heeft gezonden. Naar volgt uit voormelde uitspraken van 16 februari 2004 en 19 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter weliswaar terecht overwogen dat daarmee een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is ingediend, doch niet onderkend dat daarmee eveneens de 48-uurstermijn is aangevangen.
Dat de per faxbericht aan de staatssecretaris gezonden aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel niet is ingediend op de wijze die is voorgeschreven in artikel 37, aanhef en onder a, van het Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.108, tweede lid, van het Vb 2000 en artikel 3.42 van het VV 2000, had de staatssecretaris aanleiding kunnen geven om toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Nu hij dit heeft nagelaten, is de met de indiening van de asielaanvraag aangevangen 48-uurstermijn niet ingevolge artikel 4:15 van de Awb opgeschort. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel bij besluit van 7 november 2007 binnen 48 uur is afgewezen.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 november 2007 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens schending van artikel 3.111, eerste lid en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 30 november 2007 in zaak nr. 07/41996;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 7 november 2007, kenmerk 0511.11.0227;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
284-555.
Verzonden: 19 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak