ECLI:NL:RVS:2008:BG5708

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808139/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de vreemdeling in vreemdelingenbewaring heeft gesteld. De rechtbank heeft op 3 november 2008 geoordeeld dat de maatregel van bewaring opgeheven moest worden, omdat er geen zicht op uitzetting naar China was. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de vreemdeling voldoende heeft gedaan om een reisdocument te verkrijgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 november 2008 behandeld. De staatssecretaris heeft aangevoerd dat de afgifte van twee laissez passer door de Chinese autoriteiten in september en oktober 2008 een aanwijzing is voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten. De Afdeling oordeelt echter dat, ondanks deze afgifte, het aantal te beperkt is om te concluderen dat er zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende concrete aanwijzingen heeft gegeven dat de Chinese autoriteiten bereid zijn om een laissez passer te verstrekken voor de vreemdeling. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

200808139/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2008 in zaak nr. 08/37957 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2008 is [wederpartij] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt in de grief dat de rechtbank bij de beoordeling of thans zicht op uitzetting van de vreemdeling bestaat ten onrechte heeft nagelaten tevens te onderzoeken of de vreemdeling alles in het werk heeft gesteld om een reisdocument te verkrijgen en zich heeft beperkt tot een oordeel over de wijze van handelen van de Chinese autoriteiten en de gevolgen daarvan.
Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat, hoewel er na de afgifte van de eerste laissez passer op 8 september 2008 op 21 oktober 2008 door de Chinese autoriteiten een tweede laissez passer is verstrekt, vooralsnog geen sprake is van een verandering van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, heeft miskend dat de afgifte van deze twee laissez passer een concreet aanknopingspunt is om te veronderstellen dat de handelwijze van de Chinese autoriteiten bij de behandeling van laissez passer aanvragen is veranderd.
2.1.1. Uit de uitspraak van de Afdeling 5 september 2008 in zaak nr. 200805982/1 volgt dat met ingang van 21 augustus 2008 het door de Nederlandse en Chinese autoriteiten gevoerde overleg over de afgifte van laissez passer ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde vreemdelingen niet langer de verwachting rechtvaardigt dat op korte termijn tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China zal kunnen worden overgegaan. Voor die verwachting bestond geen grond meer, nu uit dat overleg niet was gebleken van concrete aanknopingspunten dat binnen korte tijd de handelwijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van laissez passer in die gevallen zou veranderen.
2.1.2. Bij uitspraak van 10 november 2008 in zaak nr. 200807217/1 heeft de Afdeling - samengevat weergegeven - geoordeeld dat de van na 21 augustus 2008 daterende contacten tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten geen grond bieden voor het oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten hun gedragslijn bij de afgifte van laissez passer ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen hebben gewijzigd dan wel daartoe op korte termijn zullen overgaan, nu niet is gebleken dat voormelde contacten hebben geleid tot concrete afspraken op dat vlak. Voorts is in die uitspraak geoordeeld dat de laissez passer die op 8 september 2008 is afgegeven ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese vreemdeling op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een veranderde opstelling van de Chinese autoriteiten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de staatssecretaris geen concrete aanwijzingen heeft verschaft, waaruit kan worden afgeleid dat de afgifte van die laissez passer voortvloeit uit een door de Chinese autoriteiten ingezette verandering in de wijze van behandeling en beoordeling van aanvragen om een laissez passer ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen.
2.1.3. De twee laissez passer die in september en oktober 2008 zijn verstrekt, geven er blijk van dat aan de langdurige periode waarin geen enkele laissez passer is afgegeven een eind is gekomen. Het ligt in de rede te veronderstellen dat de vele contacten die in de afgelopen tijd, op verschillende niveaus, tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten hebben plaatsgevonden, en nog steeds plaatsvinden, om de ontstane impasse te doorbreken een ontwikkeling in gang hebben gezet en dat de afgifte van voormelde twee laissez passer de eerste resultaten daarvan vormen.
Nu evenwel tot voor kort de Chinese autoriteiten gedurende een lange periode geen enkele laissez passer hebben afgegeven en de staatssecretaris ter zitting te kennen heeft gegeven geen enkele inhoudelijke mededeling te kunnen doen over de resultaten die zijn geboekt in de contacten tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten, maar wel duidelijk heeft gemaakt dat deze contacten nog niet tot concrete afspraken hebben geleid, is geen plaats voor het oordeel dat er thans in beginsel van mag worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten bereid zijn een laissez passer te verstrekken ten behoeve van een hier te lande in bewaring gestelde Chinese onderdaan en daartoe bij gebleken juistheid van de bij de aanvraag te verstrekken gegevens ook zullen overgaan. Dat de Chinese autoriteiten inmiddels in twee gevallen een laissez passer hebben verstrekt ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese onderdaan is weliswaar een belangrijke aanwijzing voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dit aantal laissez passer is nog te beperkt om reeds op grond daarvan aannemelijk te achten dat thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat de Chinese autoriteiten op 21 oktober 2008 wederom een laissez passer ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese vreemdeling hebben verstrekt, derhalve terecht onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat thans wel kan worden aangenomen dat de opstelling van de Chinese autoriteiten is gewijzigd.
2.1.4. Uit hetgeen de Afdeling in voormelde uitspraak van 5 september 2008 heeft overwogen, volgt voorts dat de verplichting van een in bewaring gestelde vreemdeling om actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen weliswaar ook geldt in de situatie dat ondanks zodanige medewerking niet tot uitzetting kan worden gekomen, maar bij de hiervoor weergegeven stand van zaken de desbetreffende Chinese vreemdeling niet langer ter motivering van de bewaring kan worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet.
De staatssecretaris heeft met betrekking tot de vreemdeling geen bijzondere individuele omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat in haar geval zicht op uitzetting niet ontbrak. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van zodanige omstandigheden.
2.1.5. Uit hetgeen hiervoor onder 2.1.3 en 2.1.4 is overwogen volgt dat de grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
w.g. Van Roosmalen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
53-549.