ECLI:NL:RVS:2008:BG5680

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806223/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en aanvraag verblijfsvergunning: geen nieuwe inbewaringstelling zonder beslissing op aanvraag

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld en een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning. De Raad van State behandelt het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die de opheffing van de maatregel van bewaring had bevolen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de termijn van vier weken, zoals geregeld in artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, had overschreden. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij de termijn volledig had benut en dat een herhaald gebruik van deze termijn niet in overeenstemming is met de wet. De Raad van State bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen plaats is voor een nieuwe inbewaringstelling zolang er geen beslissing is genomen op de aanvraag van de vreemdeling. Dit is in lijn met de memorie van toelichting bij de wet, die beoogt te waarborgen dat vreemdelingen niet onterecht in bewaring worden gesteld zonder dat er op hun aanvraag is beslist. De Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris faalt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

200806223/1
Datum uitspraak: 21 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 7 augustus 2008 in zaak nr. 08/26548 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij sinds de vergunningaanvraag van de vreemdeling en gedurende looptijd van deze aanvraag de termijn van artikel 59, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) reeds tijdens de vorige bewaring van de vreemdeling volledig heeft benut, een herhaald gebruik van deze termijn gedurende de looptijd van dezelfde aanvraag niet overeenkomt met de eenduidige tekst van genoemd artikellid en met het doel en de strekking van die wettelijke bepaling en het niet de bedoeling van de wetgever is geweest aan voornoemd artikel in gevallen als het onderhavige een ruimere marge te doen toekomen. Hiertoe betoogt de staatssecretaris dat de wetgever met het betrokken artikellid niet heeft beoogd bewaring uit te sluiten voor een vreemdeling die geen besluit op zijn tijdens een eerdere vreemdelingenbewaring ingediende aanvraag heeft ontvangen, maar te waarborgen dat binnen een bepaalde termijn een besluit op die aanvraag wordt genomen. Voorts ziet de uitspraak waarnaar de rechtbank heeft verwezen, op een situatie waarin, anders dan hier, beoogd is de termijn in genoemd artikellid opnieuw te laten aanvangen gedurende de voortduring van een bewaring, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld een vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, duurt bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken.
2.1.2. Op 26 februari 2008 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. In verband hiermee is de grondslag van een eerder op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 opgelegde maatregel van bewaring gewijzigd in het bepaalde onder b van dit artikellid. Op 25 maart 2008 is deze maatregel opgeheven, omdat de termijn als bedoeld als bedoeld in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 was verstreken.
Op 23 juli 2008 is de vreemdeling de thans voorliggende maatregel van bewaring opgelegd op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Op 5 augustus 2008 is de grondslag van deze maatregel gewijzigd in het bepaalde onder b van dit artikellid, aangezien op voornoemde aanvraag nog niet was beslist.
2.1.3. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1998 1999, 26732, nr. 3, p. 60-61) is in artikel 59 (destijds artikel 57), vierde lid, van de Vw 2000 onder meer geregeld dat de bewaring ten hoogste vier weken bedraagt in geval de bewaring wordt opgelegd hangende de beslissing op de aanvraag. Daarbij blijft gelden dat een vreemdeling niet of niet meer in bewaring kan worden gesteld, indien de beslissing op de aanvraag niet binnen een termijn van vier weken kan worden genomen. Deze regel heeft tot doel om veilig te stellen dat deze maatregelen alleen mogelijk zijn in gevallen waarin op korte termijn een beslissing omtrent eventuele uitzetting te verwachten is, aldus de memorie van toelichting.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000, naast het waarborgen van een beslissing op de aanvraag, tevens beoogt het niet meer in bewaring stellen van een vreemdeling na het gedurende een eerdere inbewaringstelling verstrijken van de in het artikellid genoemde termijn zonder dat beslist is op diens aanvraag. Dan is derhalve geen plaats voor een nieuwe inbewaringstelling zo lang niet op die aanvraag beslist is. Dit in aanmerking genomen is ook het verschil tussen de door de rechtbank genoemde uitspraak en onderhavige zaak niet van belang, aangezien in beide gevallen sprake is van het verstrijken van de termijn en het nog ter beslissing voorliggen van dezelfde aanvraag.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het bestreden oordeel gekomen. De grief faalt dan ook.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008
279
Verzonden: 21 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak