ECLI:NL:RVS:2008:BG5674

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807717/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 27 september 2008. De vreemdeling heeft verklaard dat zijn paspoort in het bezit is van zijn oom, die in de buurt van Gieten woont. Tijdens een nader verhoor op 29 september 2008 heeft de vreemdeling aangegeven dat hij denkt dat zijn oom het paspoort heeft weggegooid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting naar China bestaat, omdat de vreemdeling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij alleen met een laissez passer kan worden uitgezet. De rechtbank heeft de stelling van de vreemdeling dat hij het adres van zijn oom niet kan achterhalen, onvoldoende geacht om aan te nemen dat hij niet in staat zou zijn om zijn paspoort te overleggen. De staatssecretaris is niet afhankelijk van de medewerking van de Chinese autoriteiten voor het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan op 19 november 2008.

Uitspraak

200807717/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 16 oktober 2008 in zaak nr. 08/34984 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 oktober 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste en enige grief betoogt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat voldoende zicht bestaat op uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn, niet heeft onderkend dat uit de ter zitting bij de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van verschillende nevenzittingsplaatsen volgt dat geen zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn bestaat en dat de enkele omstandigheid dat de Chinese autoriteiten op 8 september 2008 in één individueel geval een laissez passer zouden hebben afgegeven, niet leidt tot een ander oordeel. De rechtbank heeft door te benadrukken dat hij de beschikking heeft gehad over een paspoort en dit paspoort heeft afgegeven aan zijn oom in [woonplaats] volgens de vreemdeling voorts miskend dat hij geen contact meer heeft met zijn illegaal in Nederland verblijvende oom en evenmin weet of deze nog in [woonplaats] woont.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juni 2008 in zaak nr. 200803407/1, www.raadvanstate.nl), kan van een vreemdeling op wie de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
2.3. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 27 september 2008 staat dat de vreemdeling heeft verklaard dat zijn oom in het bezit is van zijn paspoort, dat hij denkt dat zijn oom in de buurt van [woonplaats] woont, maar dat hij niet weet wat voor werk zijn oom doet omdat hij nog maar een paar dagen in Nederland verblijft.
In het op ambtseed, onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van nader verhoor van 29 september 2008 staat dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij een paspoort heeft, dat dit paspoort bij zijn oom ligt en vermoedelijk door zijn oom is weggegooid, dat die oom in de buurt van [woonplaats] woont, maar dat hij niet precies weet waar dat is.
Gelet hierop bestaat, gelijk de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van de vreemdeling naar China ontbrak. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat door de vreemdeling onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat hij slechts met behulp van een laissez passer kan worden uitgezet. De enkele stelling dat hij het adres van zijn oom niet, althans moeilijk kan achterhalen, heeft de rechtbank terecht onvoldoende kunnen achten om aan te nemen dat de vreemdeling niet in staat zal zijn paspoort te overleggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vreemdeling deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Nu de staatssecretaris derhalve niet is aangewezen op de medewerking van de Chinese autoriteiten voor het verkrijgen van de voor de uitzetting van de vreemdeling benodigde reisdocumenten, kan een beroep op de door de vreemdeling bedoelde jurisprudentie reeds hierom niet slagen.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
53.
Verzonden: 19 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak