ECLI:NL:RVS:2008:BG5659

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807623/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de belangenafweging bij uitblijven categoriewijziging

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 20 september 2008 in bewaring is gesteld. De staatssecretaris van Justitie heeft deze maatregel opgelegd op basis van het feit dat de vreemdeling zich niet heeft gemeld bij de korpschef, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. De vreemdeling heeft op 26 september 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 8 oktober 2008 geoordeeld dat het uitblijven van een categoriewijziging de bewaring onrechtmatig maakt, omdat de belangen die met de voortzetting van de bewaring gediend zijn, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 18 november 2008 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er sprake was van onevenwichtigheid in de belangenafweging. De staatssecretaris was op het moment van de uitspraak van de rechtbank nog gehouden om binnen vier weken op de aanvraag van de vreemdeling te beslissen, en deze termijn was op dat moment nog niet verstreken. De Raad van State concludeert dat de staatssecretaris op basis van de feiten en omstandigheden het vermoeden kon ontlenen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank heeft ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheid dat er een week was verstreken zonder dat een categoriewijziging had plaatsgevonden, en dat de vreemdeling niet was veroordeeld voor een misdrijf en niet ongewenst was verklaard.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

200807623/1.
Datum uitspraak: 18 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2008 in zaak nr. 08/34297 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het uitblijven van een categoriewijziging de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig maakt, omdat de met de voortzetting van de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daarmee gediende belangen, met name gelet op het feit dat de vreemdeling geen criminele antecedenten heeft en niet ongewenst is verklaard en het feit dat ten tijde van de behandeling ter zitting reeds een week was verstreken zonder dat een categoriewijziging had plaatsgevonden.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat bij de beoordeling of de met de voortzetting van de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daarmee gediende belangen, van belang is dat hij gehouden is binnen vier weken te beslissen op de door de vreemdeling ingediende aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en deze termijn op 8 oktober 2008 nog niet verstreken was. Voorts kon aan de gronden van de maatregel van bewaring het vermoeden worden ontleend dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op de uitzetting, de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, duurt de krachtens het eerste lid, onder b, opgelegde bewaring niet langer dan vier weken.
2.1.2. Bij besluit van 20 september 2008 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Aan deze maatregel heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling zich niet heeft gemeld bij de korpschef, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien en/of om zijn terugreis te bekostigen. Deze gronden zijn door de vreemdeling niet betwist. Op 26 september 2008 heeft de vreemdeling een aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen ingediend. Niet in geschil is dat de staatssecretaris de bewaring vervolgens ten onrechte niet krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft voortgezet.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 31 juli 2002 in zaak nr. 200203208/1, JV 2002/316), maakt het uitblijven van een categoriewijziging de voortzetting van de bewaring onrechtmatig, indien de met de voortzetting van de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Van een dergelijke onevenwichtigheid is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in dit geval geen sprake. Ingevolge artikel 59, vierde lid, voor zover thans van belang, is de staatssecretaris gehouden om binnen vier weken op de door de vreemdeling op 26 september 2008 ingediende aanvraag te beslissen. Die termijn was op 8 oktober 2008, de dag waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan, nog niet verstreken. Voorts mocht de staatssecretaris ten tijde van de aangevallen uitspraak aan de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, die zich op dat moment nog immer voordeden, het vermoeden ontlenen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken.
De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan en heeft bij de door haar gemaakte belangenafweging ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheden dat ten tijde van de behandeling ter zitting een week was verstreken zonder dat een categoriewijziging had plaatsgevonden en dat de vreemdeling niet is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf en niet ongewenst is verklaard.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het hiervoor overwogene voortvloeit dat de aangevoerde beroepsgrond geen aanleiding geeft tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 20 september 2008 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2008 in zaak nr. 08/34297;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek van de vreemdeling om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest Ahlers, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Soest-Ahlers
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008
343-551.
Verzonden: 18 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak