200802660/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Epe,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1692 van de rechtbank Zutphen van 10 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te Epe
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Bij onderscheiden besluiten van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) de verzoeken van [wederpartij a], onderscheidenlijk [wederpartij b], om handhavend optreden tegen het gebruik van de woning aan de [locatie] te Epe (hierna: de woning) afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 31 augustus 2007 heeft het college de door [wederpartij a], onderscheidenlijk [wederpartij b], daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2008, verzonden op 17 maart 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij a] en [wederpartij b] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 31 augustus 2007 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op de door [wederpartij a] en [wederpartij b] gemaakte bezwaren beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2008.
[wederpartij a] en [wederpartij b] hebben een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij a], [wederpartij b] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar [appellant] , bijgestaan door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, en het college, vertegenwoordigd door A. Oostwoud, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord [wederpartij b], en [wederpartij a] vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. De woning, die in eigendom is van [appellant] , wordt door hem verhuurd aan het [uitzendbureau] dat daarin, tegen betaling, onderdak biedt aan tijdelijke arbeidskrachten.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 september 2005 in zaak nr.
200410527/1) is de eigenaar van een pand belanghebbende indien zijn eigendomsbelangen worden geraakt. Nu [appellant] eigenaar is van de woning zijn, anders dan het college betoogt, de belangen van [appellant] rechtstreeks betrokken bij het besluit van 31 augustus 2007. Derhalve is hij aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, gelezen in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.3. Bij brief van 9 oktober 2007 heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De enkele omstandigheid dat die brief niet naar zijn woning is gezonden, maar naar de woning die blijkens de stukken door het college als zijn correspondentieadres is gehanteerd, maakt, anders dan [appellant] betoogt, niet dat in strijd is gehandeld met artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vegtelarij" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden".
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder k, van de planvoorschriften verstaan deze voorschriften onder woning: een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, is de op de plankaart voor "woondoeleinden" aangewezen grond bestemd voor woningen, bijgebouwen, erven en tuinen, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden grond en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming en met de in deze voorschriften gegeven gebruiksbepalingen.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het verhuren van kamers in de woning. Daartoe voert hij aan dat de bewoning door huurders als hier aan de orde niet in strijd is met artikel 3.1, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de term 'samenwonende groep van personen' in artikel 1.1, aanhef en onder k, van de planvoorschriften een zekere mate van onderlinge samenhang en verbondenheid, tussen de leden van de groep en van continuïteit in de samenstelling van de groep impliceert. De enkele omstandigheid dat een aantal personen tegelijkertijd in een woning is gehuisvest is, anders dan [appellant] betoogt, onvoldoende om van een samenwonende groep te spreken. Van een zekere continuïteit in de samenstelling van degenen die de woning bewonen en van enige verbondenheid tussen hen in de wijze van bewoning is niet gebleken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de wijze van bewoning als hier aan de orde in strijd is met artikel 3.1, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college heeft ter zitting van de Afdeling medegedeeld dat het bij besluit van 2 oktober 2008 opnieuw heeft besloten op het door [wederpartij a] en [wederpartij b] gemaakte bezwaar. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, moet het hoger beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit. Nu dit besluit niet is overgelegd en het uitzendbureau niet ter zitting was vertegenwoordigd, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 2 oktober 2008 met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb, ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2008 ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Zutphen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008