200806705/1
Datum uitspraak: 14 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/28437 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 27 augustus 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 1 augustus 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 augustus 2008, verzonden op 28 augustus 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 september 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2008, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. In grief I klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu de eerdere vreemdelingenbewaring niet is opgeheven wegens gebrek aan zicht op uitzetting, geen sprake dient te zijn van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan thans wel sprake is van zicht op uitzetting. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank aldus miskend dat hij heeft betoogd dat de staatssecretaris nieuwe feiten en omstandigheden had moeten stellen op grond waarvan bij de belangenafweging thans, anders dan bij die ten tijde van de opheffing van de vorige bewaring, de belangen van de vreemdeling niet prevaleren.
2.1.1. De klacht is terecht voorgedragen. De klacht kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
De vorige maatregel van bewaring is de vreemdeling opgelegd op 15 juni 2007 en is opgeheven op 13 maart 2008, met de motivering dat andere belangen prevaleren. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de duur van die bewaring doorslaggevend is geweest voor de opheffing ervan.
Gesteld noch gebleken is dat de vorige bewaring is opgeheven wegens het ontbreken van concreet zicht op uitzetting. Nu zich aldus geen geval voordoet zoals aan de orde in de uitspraken van de Afdeling van 27 november 2007 in zaak nr. 200705642/1 (JV 2008/44) en 16 juli 2008 in zaak nr. 200803835/1 (JV 2008/318), behoefde bij de oplegging van de voorliggende nieuwe bewaring geen sprake te zijn van een gewijzigde situatie ten opzichte van de situatie bij opheffing van de vorige bewaring.
In het kader van de belangenafweging bij de oplegging van de voorliggende bewaring dienen echter alle relevante omstandigheden, waaronder ook de duur van de eerdere bewaring in een recent verleden en de periode gedurende welke de vreemdeling sinds de opheffing van die bewaring in vrijheid is geweest, te worden betrokken. In het onderhavige geval is voor de belangenafweging daarnaast relevant dat de aan de bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden niet zijn bestreden en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode tussen de opheffing van de vorige bewaring op 13 maart 2008 en de aan onderhavige bewaring voorafgaande strafrechtelijke detentie, die is aangevangen op 5 april 2008, enige inspanning heeft verricht om te voldoen aan zijn vertrekplicht. Voorts is gesteld noch gebleken dat de Surinaamse autoriteiten niet bereid zijn om ten behoeve van de vreemdeling een laissez passer af te geven. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond om te oordelen dat de staatssecretaris bij de oplegging van de bewaring niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang bij inbewaringstelling dan aan het belang van de vreemdeling bij invrijheidstelling.
Grief I faalt.
2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift voor het overige is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008
279
Verzonden: 14 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak