ECLI:NL:RVS:2008:BG5070

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807631/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • P.B.M.J. van der Beek Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en redelijk vermoeden van illegaal verblijf na anonieme melding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring met onmiddellijke ingang beval. De vreemdeling was op 23 september 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van een anonieme melding die op 30 juni 2008 was ontvangen. De melding betrof een persoon van Egyptische nationaliteit die illegaal zou verblijven op een adres in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, omdat de tip niet voldoende actueel was en er geen ondersteunend onderzoek was verricht.

De Raad van State oordeelt echter anders. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2008 blijkt dat er wel degelijk een redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, ondanks het tijdsverloop van tweeënhalve maand tussen de ontvangst van de tip en het onderzoek. De staatssecretaris betoogde terecht dat de anonieme melding voldoende was om de vreemdeling staande te houden op basis van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van anonieme meldingen in het vreemdelingenrecht en de beoordeling van de actualiteit van dergelijke meldingen in relatie tot de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring.

Uitspraak

200807631/1.
Datum uitspraak: 13 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2008 in zaak nr. 08/34475 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met onmiddellijke ingang bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De enige grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2008 zelf niet de conclusie valt af te leiden dat sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op het adres [adres] en dat, nu de tip geen ondersteuning vindt in het onderzoek zoals verwoord in het proces-verbaal, er ten aanzien van de vreemdeling geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond op grond waarvan hij kon worden staandegehouden. Uit dat proces-verbaal blijkt van een anonieme melding waaruit reeds genoegzaam valt af te leiden dat sprake was van een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf zodat die melding geen nadere ondersteuning behoeft uit onderzoek in bijvoorbeeld de GBA, XPOL, HKS of NSIS, aldus de staatssecretaris.
2.2. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2008, proces-verbaalnummer 2008254945-1, blijkt, voor zover thans van belang, dat op 30 juni 2008 bij de Afdeling Informatiesturing Handhaving van Bureau Vreemdelingenpolitie een anonieme melding is binnengekomen dat een persoon genaamd [...], van Egyptische nationaliteit, en woonachtig op het adres [adres] te Amsterdam, aldaar illegaal zou verblijven.
Gelet op het vorenstaande blijkt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, uit het proces-verbaal van bevindingen zelf reeds dat sprake is van een redelijk vermoeden dat op het adres [adres] te Amsterdam een illegale vreemdeling verblijft. De staatssecretaris betoogt terecht dat die melding als zodanig voldoende is.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat er ten aanzien van de vreemdeling, die blijkens het proces-verbaal "Terzake: artikel 50, lid 1 en 2/3 van de Vreemdelingenwet 2000" van 23 september 2008 op genoemd adres werd aangetroffen en reageerde op de genoemde naam, geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, op grond waarvan hij kon worden staande gehouden.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 september 2008 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. De vreemdeling betoogt dat, nu naar aanleiding van de anonieme tip van 30 juni 2008 eerst op 11 september 2008 een onderzoek is gestart, de tip onvoldoende actueel is.
Dat betoog faalt. Het tijdsverloop van nog geen tweeënhalve maand tussen het tijdstip van ontvangst van de tip en het tijdstip dat daarnaar een onderzoek is gestart biedt geen grond voor het oordeel dat de tip onvoldoende actueel was en geen grondslag meer kon bieden om de vreemdeling ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 staande te houden.
2.5. De vreemdeling betoogt voorts dat hij uit Centraal-Irak afkomstig is en dat er om die reden, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2008 in zaak nr. 200802240/1 (www.raadvanstate.nl), geen zicht op gedwongen uitzetting aanwezig is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 september 2008 in zaak. nr 200805610/1; www.raadvanstate.nl) blijkt dat de Iraakse ambassade bij actieve en volledige medewerking van de vreemdeling bereid is om een laissez passer te verstrekken ten behoeve van de uitzetting naar Centraal-Irak van in bewaring gestelde vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit. Derhalve bestaat geen grond bestaat voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting naar Centraal Irak bestaat.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 oktober 2008 in zaak nr. 08/34475;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008
345.
Verzonden: 13 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak