ECLI:NL:RVS:2008:BG4759

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801558/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Dronten Midden en geschil over appartementengebouw

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Dronten Midden (1070)" door het college van gedeputeerde staten van Flevoland. Het college heeft op 4 december 2007 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Dronten op 31 mei 2007 was vastgesteld. Tegen deze goedkeuring hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de goedkeuring van het plandeel dat voorziet in de bouw van een appartementengebouw aan de Stag niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Appellant sub 2 stelt dat de afstand van het appartementengebouw tot hun woning te kort is en dat dit leidt tot een aanmerkelijke belemmering van hun uitzicht. Het college heeft echter gesteld dat de afstand 40 meter bedraagt en dat er geen sprake is van onacceptabele hinder.

De Raad van State heeft de argumenten van de appellanten en het college zorgvuldig afgewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat er in het algemeen geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de afstand van 40 meter tussen de woning van appellant sub 2 en het appartementengebouw geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefmilieu met zich meebrengt. De Afdeling heeft ook overwogen dat de aantasting van de groenstructuur beperkt is en dat het college in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de bouw van het appartementengebouw dan aan het verlies van groen.

Wat betreft het beroep van appellant sub 1, dat zich richt tegen de goedkeuring van een ander plandeel, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schaduwwerking van het appartementengebouw op zijn perceel beperkt is. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen sprake is van een ernstige schaduwwerking en dat het plandeel niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De Raad van State heeft het beroep van appellant sub 2 gegrond verklaard en de goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woongebouw" aan de Stag onthouden, terwijl het beroep van appellant sub 1 ongegrond is verklaard.

Uitspraak

200801558/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dronten (hierna: de raad) bij besluit van 31 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Dronten Midden (1070)".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellanten sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar [appellant sub 1], in persoon, bijgestaan door mr. Th.H.W. Juta, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Arnhem en [appellanten sub 2], in persoon, eveneens bijgestaan door mr. Th.H.W. Juta, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene Wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.2. Het beroep van [appellanten sub 2] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel dat voorziet in de bouw van een appartementengebouw aan de Stag. [appellanten sub 2] stellen dat de afstand van het appartementengebouw tot hun woning, gelegen op het adres het Toplicht 36, 38 meter bedraagt en dat zij hierdoor geconfronteerd worden met een aanmerkelijke belemmering van hun uitzicht. In dit verband voeren zij aan dat het groen dat hun woning van het appartementengebouw afscheidt, niet behouden zal blijven.
2.2.1. Het college stelt dat de kortste afstand tussen het bouwvlak van de bestemming "Woongebouw" aan de Stag en de achtergevel van de woning van [appellanten sub 2] blijkens de plankaart 40 meter bedraagt. Gelet op het feit dat het hier een bebouwde omgeving betreft, acht het college dit geen onacceptabele afstand. Voorts voert het college aan dat het reeds aanwezige groen tussen de woning en het beoogde appartementengebouw gehandhaafd wordt. Het uitzicht vanuit de woning van [appellanten sub 2] verandert, maar er is geen sprake van zodanig onevenredige hinder of onaanvaardbare aantasting van het woon- en/of leefmilieu, dat het plandeel van goedkeuring zou moeten worden onthouden, aldus het college.
2.2.2. Het plan voorziet in de komst van een appartementengebouw aan de Stag. De maximaal toegestane bouwhoogte ingevolge artikel 4B, lid 1, onder b van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, bedraagt 15 meter. Blijkens de plankaart is de woning van [appellanten sub 2] gelegen ten oosten van het bouwvlak, zoals aangegeven op de plankaart op een afstand van 40 meter. Het beoogde appartementengebouw is grotendeels omgeven door gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen". De woning van [appellanten sub 2] wordt van het beoogde appartementengebouw gescheiden door de voornoemde gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen".
2.2.3. De Afdeling stelt voorop dat in zijn algemeenheid geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Het college heeft bij zijn besluitvorming in redelijkheid kunnen betrekken dat het beoogde appartementengebouw aan de Stag is gelegen in een stedelijke omgeving en dat de bestemming "Groenvoorzieningen" voor de gronden die zijn gelegen aan de achterzijde van de woning, voldoende mogelijkheden biedt om het gebouw van de woning af te schermen. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat het beoogde appartementengebouw maximaal 15 meter hoog zal worden. In dit kader heeft het college terecht opgemerkt, dat de vraag hoe de bestemming "Groenvoorzieningen" feitelijk wordt ingevuld een kwestie van uitvoering is, die in deze procedure niet kan worden beoordeeld. Gelet op deze omstandigheden en uitgaande van een afstand van 40 meter tussen de woning van [appellanten sub 2] en het bouwvlak aan de Stag heeft het college in de aantasting van het uitzicht vanuit deze woning geen aanleiding hoeven zien aan het plandeel aan de Stag goedkeuring te onthouden.
2.2.4. [appellanten sub 2] stellen voorts dat de aanwezige groenstructuur wordt aangetast door de komst van het beoogde appartementengebouw aan de Stag.
2.2.5. Het kan niet ontkend worden dat de komst van het beoogde appartementengebouw aan de Stag ten koste gaat van de groenvoorziening op deze locatie. Gelet op het feit dat de aantasting van de groenvoorziening beperkt is tot de locatie van het beoogde appartementengebouw en het beoogde appartementengebouw omgeven blijft door gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen", acht de Afdeling het standpunt van het college dat de hoofdstructuur van het aanwezige groen verzekerd blijft, niet onjuist. Zoals hiervoor in 2.2.3. reeds is overwogen, heeft het college daarbij terecht opgemerkt dat de vraag hoe die bestemming feitelijk wordt ingevuld, een kwestie van uitvoering is. Gelet echter op het door de raad in december 2006 vastgestelde Groenbeleidsplan gemeente Dronten is niet aannemelijk dat de groenstructuur niet zal worden versterkt. Dit in aanmerking nemend, heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van de verwezenlijking van een appartementengebouw dan aan het verlies van groen. In hetgeen [appellanten sub 2] hieromtrent hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om anderszins te oordelen.
2.2.6. [appellanten sub 2] voeren tenslotte aan dat de plankaart niet overeenstemt met de tekeningen van de verleende bouwvergunning. De verleende bouwvergunning maakt volgens hen mogelijk dat het beoogde appartementengebouw aan de Stag twee meter buiten het op de plankaart ingetekende bouwvlak wordt gebouwd. Gelet op deze omstandigheid zal het bestemmingsplan moeten worden herzien, aldus [appellanten sub 2].
2.2.7. Het college en de raad hebben de stelling dat de situering van het bouwvlak op het plandeel met de bestemming "Woongebouw" aan de Stag niet in overeenstemming is met de tekeningen voor de verleende bouwvergunning voor het beoogde appartementengebouw, niet weersproken. De raad betoogt echter dat voor een verandering van het bouwwerk waarvoor een vergunning is verleend of voor de heroprichting daarvan, indien nodig, opnieuw een bouwvergunning zou kunnen worden verleend met toepassing van artikel 13 van de planvoorschriften.
2.2.8. Artikel 13 van de planvoorschriften luidt als volgt:
"Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan voor:
1. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen voor de bouw van erkers bij woningen, met ten hoogste 1,50 m en over maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
2. het overschrijden van de bepalingen inzake goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
3. het overschrijden van de bepalingen inzake de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
4. geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstroken of begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven niet meer dan 4,00 m bedragen."
2.2.9. Gelet op de discrepantie tussen de tekeningen van de met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vóór het bestreden besluit verleende bouwvergunning en de plankaart is de Afdeling van oordeel dat het plandeel met de bestemming "Woongebouw" aan de Stag is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. In hetgeen hieromtrent door de raad naar voren is gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, niet kan worden toegepast in deze situatie, omdat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op de bouw van erkers bij woningen. Het tweede lid van artikel 13 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, voorziet weliswaar in een overschrijding van de bepalingen inzake de oppervlakte van gebouwen binnen een ingetekend bouwvlak, maar niet in een overschrijding van het bouwvlak zelf, zoals thans aan de orde. Ook het derde lid van artikel 13 van de planvoorschriften kan in dit geval geen toepassing vinden, aangezien deze bepaling uitsluitend een overschrijding van de voorgeschreven hoogte mogelijk maakt. Artikel 13, vierde lid, van de planvoorschriften kan evenmin worden toegepast, omdat deze bepaling, voor zover hier van belang, beperkt is tot de mogelijkheid vrijstelling te geven voor geringe afwijking van de begrenzing van bestemmingen. Daaronder kan de overschrijding van een bouwvlak niet worden begrepen.
2.2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Woongebouw" aan de Stag is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door dit plandeel niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.2.11. Ter zitting heeft het college gesteld dat hij geen goedkeuring aan het plandeel zou hebben verleend wanneer hem bekend was geweest dat de plankaart op onjuiste gegevens is gebaseerd en dat de plankaart zal moeten worden herzien. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woongebouw" aan de Stag.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel dat voorziet in de bouw van een appartementengebouw op de hoek van de Fazantendreef en De Boeg. [appellant sub 1] stelt dat het college heeft nagelaten om op de door hem ingebrachte bedenkingen te reageren en de reacties van het gemeentebestuur kritiekloos heeft onderschreven.
2.3.1. Het college heeft ingestemd met de reactie van de raad op de bedenkingen van [appellant sub 1]. Voorts heeft het college iedere bedenking nader weerlegd door een aanvullende opmerking.
2.3.2. Voor zover het college in zijn besluit heeft aangegeven in te stemmen met de reactie van de raad op de door [appellant sub 1] ingebrachte bedenkingen en hij deze reactie in zijn besluit heeft opgenomen, dient deze reactie te worden beschouwd als onderdeel van het standpunt van het college met betrekking tot de door [appellant sub 1] ingebrachte bedenkingen. Het volgen van een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet - mede naar aanleiding van door [appellant sub 1] ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist. Daar komt nog bij dat het college in het bestreden besluit in aanvulling op de reactie van de raad nog is ingegaan op de door [appellant sub 1] ingediende bedenkingen.
2.3.3. Het plan voorziet in de komst van een appartementengebouw op de hoek van de Fazantendreef en De Boeg. Ingevolge artikel 4B, lid 1, onder b van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, bedraagt de maximale bouwhoogte 15 meter. Het appartementengebouw is gelegen ten zuiden van de woning van [appellant sub 1], op een afstand van 36 meter. De woning van [appellant sub 1] wordt afgescheiden van het appartementengebouw door gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen".
2.3.4. [appellant sub 1] stelt dat zijn woning en achtertuin, gelegen op het adres De Kaapstander 23, door de korte afstand tot het appartementengebouw alsmede door het feit dat het gebouw ten zuiden van zijn woning is gesitueerd, in de wintermaanden in de slagschaduw van het appartementengebouw komt te liggen. Voorts ligt volgens hem zijn tuin ook in het voorjaar en in de herfst in de schaduw van het appartementengebouw. [appellant sub 1] verwijst hierbij naar de schaduwberekening die hij heeft laten opstellen door architect Hamming. Tevens voert hij aan dat de slagschaduw ernstige hinder veroorzaakt in de omliggende woningen. Ter zitting heeft [appellant sub 1] gesteld dat de resultaten van het onderzoek dat is verricht door architect Hamming nauwelijks verschillen van de resultaten van het onderzoek dat is verricht in opdracht van de ontwikkelaar door architectenbureau "Brink & Fleer", maar dat het college ten onrechte minder gewicht toekent aan deze resultaten.
2.3.5. Het college voert aan dat uit de bezonningsdiagrammen van het onafhankelijke architectenbureau "Brink & Fleer" blijkt dat de schaduwwerking van het appartementengebouw beperkt is tot een aantal uren per dag in de winterperiode. Gelet hierop heeft het college geconcludeerd dat de schaduwwerking op het perceel van [appellant sub 1] niet zodanig is, dat goedkeuring aan het bestreden plandeel zou moeten worden onthouden.
2.3.6. Gelet op de uitkomsten van beide onderzoeken acht de Afdeling het standpunt van het college dat de schaduwwerking van het appartementengebouw op het perceel van [appellant sub 1] beperkt blijft tot enkele uren in de winterperiode, niet onjuist. Ook de schaduwwerking in de omliggende woningen blijft blijkens de opgestelde bezonningsdiagrammen beperkt tot een aantal uren per dag gedurende de wintermaanden. Gelet op deze uitkomsten heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een ernstige schaduwwerking en heeft het in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de komst van een appartementengebouw dan aan de schaduwwerking die hierdoor optreedt.
2.3.7. [appellant sub 1] stelt voorts dat het appartementengebouw zijn zicht aanmerkelijk zal belemmeren.
2.3.8. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van zodanige onevenredige hinder of onaanvaardbare aantasting van het woon- en/of leefmilieu, dat aan het plandeel goedkeuring zou moeten worden onthouden. Hierbij neemt hij in aanmerking dat de kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het beoogde appartementengebouw 36 meter bedraagt en het beoogde appartementengebouw is gesitueerd in een bebouwde omgeving. Voorts verwijst het college naar de laanbeplanting aan De Boeg, die het zicht op het beoogde appartementengebouw voor een deel ontneemt.
2.3.9. De Afdeling stelt voorop dat in zijn algemeenheid geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Bij zijn besluitvorming heeft het college in redelijkheid kunnen betrekken dat het appartementengebouw aan de Boeg op 36 meter van de woning van [appellant sub 1] en in een stedelijke omgeving is gelegen. Voorts heeft het college in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat de laanbeplanting langs de weg De Boeg behouden blijft. Dit volgt ook uit het Groenbeleidsplan gemeente Dronten, zoals het in de raad in december 2006 is vastgesteld. Daarbij betrekt de Afdeling voorts dat de bestemming "Groenvoorzieningen" voor de gronden die zijn gelegen aan de noordkant van het beoogde appartementengebouw, voldoende mogelijkheden biedt om het gebouw van de woning af te schermen en het appartementengebouw maximaal 15 meter hoog zal worden. Gelet op deze omstandigheden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een ernstige aantasting van het uitzicht.
2.3.10. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat er geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van plant- of diersoorten die vallen onder de bescherming van de Flora- en faunawet. Op de locatie waar het appartementengebouw is gesitueerd en in de directe omgeving daarvan is volgens [appellant sub 1] al enkele jaren een populatie vleermuizen aanwezig.
2.3.11. Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 10 van de Flora- en faunawet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 van de Flora- en faunawet is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
2.3.12. Volgens [appellant sub 1] verblijft de populatie alleen in de laanbeplanting die niet wordt aangetast en foerageert deze populatie enkel ter plaatse van het beoogde appartementengebouw. Gelet hierop zal de komst van het appartementengebouw op deze locatie niet leiden tot de overtreding van een verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet. Daarbij komt dat het college ter zitting onweersproken heeft gesteld dat er een inventarisatie van de beschermde diersoorten ter plaatse heeft plaatsgevonden, waaruit niet gebleken is van de aanwezigheid van vleermuizen.
2.3.13. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de bouw van de appartementen niet bijdraagt aan het beoogde doel, te weten het realiseren van geschikte huisvesting voor specifieke doelgroepen waaronder jongeren, starters en senioren. In dit kader stelt hij dat er voldoende alternatieve locaties beschikbaar zijn in Dronten om dit doel te realiseren.
2.3.14. Voorop moet worden gesteld dat in een bestemmingsplan niet kan worden bepaald voor welke doelgroep de appartementen zijn bestemd. De soort appartementen die zullen worden gerealiseerd betreft de uitvoering van het plan, die nu niet aan de orde is. Voorts kan het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.3.15. [appellant sub 1] voert voorts aan dat in het wijkontwikkelingsplan met betrekking tot de woonwijk De Boeg wordt gesproken over de bouw van 105 nieuwe appartementen, terwijl in totaal 119 appartementen worden gerealiseerd.
2.3.16. Het college heeft ter zitting gesteld dat de beoogde bouw van het appartementengebouw op deze locatie in het wijkontwikkelingsplan is opgenomen. [appellant sub 1] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het beoogde appartementengebouw niet in strijd is met het wijkontwikkelingsplan.
2.3.17. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Ten aanzien van [appellanten sub 2] is niet van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, gebleken.
Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 4 december 2007, kenmerk 616651, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebouw" aan de Stag;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II vermelde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover dit betrekking heeft op het onder II vermelde plandeel;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
VI. gelast dat de provincie Flevoland aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
410-589.