200802883/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3231 van de rechtbank Alkmaar van 14 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan [wederpartij] een boete opgelegd van € 95.000,00 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 25 september 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 maart 2008, verzonden op 17 maart 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij een boete van € 95.000,00 is opgelegd, het door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2005 herroepen, voor zover daarbij een boete van € 95.000,00 is opgelegd, bepaald dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 47.500,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 25 september 2006. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.G. Oosthoek, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L. Bijl, advocaat te Hoorn, en vergezeld door haar [directeur], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15, als een beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd.
Volgens beleidsregel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, gesteld op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, eerste lid, op € 1.500,00 per persoon per beboetbaar feit.
2.2. Uit het op ambtsbelofte dan wel ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 27 juni 2005 blijkt dat op 10 januari 2005 op de locatie [locatie] te [plaats], tien vreemdelingen (hierna: de vreemdelingen) arbeid verrichtten, bestaande uit betonvlechten, ter realisering van de uitbreiding van het distributiecentrum van [wederpartij] (hierna: het bouwproject), zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven.
2.3. De minister klaagt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, hoewel [wederpartij] artikel 2, eerste lid, en artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft overtreden, sprake is van een dusdanig beperkte mate van verwijtbaarheid dat matiging van de boete op zijn plaats is, aangezien de gebruikelijke activiteiten van [wederpartij], welke zien op de detailhandel, geen enkel verband houden met de werkzaamheden waarbij de vreemdelingen zijn aangetroffen, [wederpartij] een erkende [aannemer], opdracht had gegeven om tegen een marktconforme prijs zorg te dragen voor het bouwproject, [wederpartij] met het bouwproject geen bemoeienis had, [wederpartij] niet doelbewust de Wav heeft overtreden en [wederpartij] bij haar eigen bedrijfsvoering altijd overeenkomstig de Wav handelt. De minister betoogt hiertoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij] op geen enkele wijze actie heeft ondernomen om te controleren wie de werkzaamheden op het bouwproject verrichtten. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat opzet geen bestanddeel is van de bepalingen van de Wav en het gestelde ontbreken van opzet [wederpartij] derhalve niet kan disculperen, aldus de minister.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juni 2008 in zaak nr.
200706886/1) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan.
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, leidt de omstandigheid dat de gebruikelijke activiteiten van [wederpartij] geen verband houden met de werkzaamheden waarbij de vreemdelingen zijn aangetroffen niet tot het oordeel dat sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid. Het feit dat [wederpartij] met het bouwproject geen verdere bemoeienis heeft gehad dan [aannemer] hiertoe tegen een marktconforme prijs opdracht te geven, leidt op zichzelf evenmin tot dit oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200509111/1) is het de eigen verantwoordelijkheid van iedere werkgever in de zin van de Wav om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of de voorschriften van die wet worden nageleefd. [wederpartij] heeft steeds verklaard dat niet zij, doch [aannemer] verantwoordelijk was voor de tewerkstelling van de vreemdelingen en zij om deze reden op geen enkele wijze actie heeft ondernomen om te controleren wie de werkzaamheden op de bouwplaats verrichtten. Onbekendheid met de juridische implicaties van de Wav levert op zichzelf geen situatie van verminderde verwijtbaarheid op. Bij gebreke van kennis op dit punt, had het op haar weg gelegen om zich daaromtrent vooraf te informeren.
De omstandigheid dat [wederpartij] niet doelbewust de Wav heeft overtreden, levert geen uitzonderlijke omstandigheid op die noopt tot matiging van de boete, nu dit een omstandigheid is die moet worden geacht bij de totstandkoming van de beleidsregels te zijn betrokken. Dat [wederpartij] bij haar eigen bedrijfsvoering altijd overeenkomstig de Wav handelt, biedt evenmin grond voor het oordeel dat sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid. Door op geen enkele wijze actie te ondernemen om te controleren wie de werkzaamheden op de bouwplaats verrichtten, heeft [wederpartij] immers het risico aanvaard dat in strijd met de bepalingen van de Wav werd gehandeld.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het besluit van 25 september 2006 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 maart 2008 in zaak nr. 06/3231;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Vink
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008