ECLI:NL:RVS:2008:BG4730

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709107/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • H. Borstlap
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een revisievergunning voor een inrichting voor afvalstoffen en grondstoffen in Gelderland

Op 8 november 2007 verleende het college van gedeputeerde staten van Gelderland een revisievergunning voor een inrichting die zich bezighoudt met het op- en overslaan van afvalstoffen en grondstoffen, de productie van betonwaren en het breken van puin. Dit besluit werd op 23 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben appellanten A en B op 3 januari 2008 beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden op 12 februari 2008 hebben aangevuld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 oktober 2008 behandeld. Tijdens deze zitting was het college vertegenwoordigd door mr. T. van Esch en M.B.J. Jansen, terwijl vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door ir. E.C. Doekemeijer en E. van Roekel.

De Afdeling overwoog dat appellanten A en B niet tijdig bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard voor de gronden die betrekking hebben op het bestemmingsplan en andere milieuaspecten. De Afdeling benadrukte dat de vergunning alleen kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu, en dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij het verlenen van vergunningen. De appellanten hebben in hun beroepschrift geen nieuwe argumenten aangevoerd die de reactie van het college op hun eerdere bedenkingen zouden weerleggen.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van appellanten A en B niet-ontvankelijk voor bepaalde gronden en ongegrond voor het overige. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 november 2008.

Uitspraak

200709107/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A]. en [appellante B], beide gevestigd te [plaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] opnieuw een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een periode van tien jaar voor een inrichting voor onder meer het op- en overslaan van afvalstoffen en grondstoffen, de productie van betonwaren en het breken van puin, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellante A]. en [appellante B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T. van Esch en M.B.J. Jansen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ir. E.C. Doekemeijer en E. van Roekel, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
[appellante A] en [appellante B] hebben de grond dat de activiteiten zich niet verdragen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. [appellante B] heeft daarnaast de gronden inzake geluidhinder, de overschrijding van het aantal dagen waarop een grenswaarde voor de daggemiddelde concentratie fijn stof wordt overschreden en de overlast tengevolge van verkeersbewegingen van en naar de inrichting niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht.
Het bepaalde onder b en c is hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.4. [appellante A] en [appellante B] hebben zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de tegen het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte bedenkingen. In het bestreden besluit heeft het college daarop zijn reactie gegeven. [appellante A] en [appellante B] hebben noch in het beroepschrift, noch ter zitting, waar zij niet zijn verschenen, redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn.
2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de grond betreft dat de activiteiten zich niet verdragen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, alsmede, voor zover het beroep is ingesteld door [appellante B], voor zover het de gronden betreft inzake geluidhinder, de overschrijding van het aantal dagen waarop een grenswaarde voor de daggemiddelde concentratie fijn stof wordt overschreden en de overlast tengevolge van verkeersbewegingen van en naar de inrichting;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
271-590.