ECLI:NL:RVS:2008:BG4713

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801731/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor bedrijfshal in Bergeijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 15 januari 2008 het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk ongegrond verklaarde. Het college had op 16 november 2006 vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een bedrijfshal op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats]. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de vrijstelling en bouwvergunning rechtmatig waren verleend.

[Appellant] stelde dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan en dat er negatieve gevolgen zouden zijn voor de natuur en het milieu. Hij voerde aan dat het college niet had moeten besluiten tot vrijstelling, omdat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 oktober 2008 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en [vergunninghouder] gehoord.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de gemeenteraad de vrijstelling had kunnen verlenen, omdat er een goede ruimtelijke onderbouwing was en de verklaring van gedeputeerde staten van Noord-Brabant voor het bouwplan terecht was afgegeven. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200801731/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1144 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant], [wederpartijen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een bedrijfshal op het perceel [locatie 1] en de percelen [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats].
Bij besluit van 14 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2008, verzonden op 22 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door ing. A.F.M. Manders, en het college, vertegenwoordigd door H.W.M. Pijnenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door G. Moolenschot, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats] is het agrarisch bedrijf van [belanghebbende] gevestigd, dat bij verwezenlijking van het bouwplan zal worden verplaatst naar het perceel [locatie 4] te [plaats]. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van het metaalbedrijf van [vergunninghouder], dat op het perceel [locatie 1] is gevestigd.
De Afdeling ziet ook geen aanleiding om het verzoek van [appellant] tot het horen van getuigen in te willigen en daartoe het onderzoek te heropenen omdat het onderwerp waarover [appellant] wenst te horen redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.2. Aan het betoog van [appellant] dat de raad van de gemeente Bergeijk (hierna: de gemeenteraad) het voorbereidingsbesluit van 26 juni 2006 niet had genomen indien hij niet onjuist was voorgelicht door wethouder Theuws en gemeenteambtenaar T. Duffhues, wordt voorbijgegaan. Dit voorbereidingsbesluit is in deze procedure niet aan de orde. Ook is in deze procedure geen sloopvergunning of een publicatie van de kennisgeving in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aan de orde. Evenmin is de lozing van afvalstoffen in deze procedure aan de orde.
2.3. [appellant] voert aan dat [vergunninghouder] in zijn aanvraag om bouwvergunning eerste fase ten onrechte slechts het perceel [locatie 1] te [plaats] als plaats van het bouwwerk heeft vermeld en niet de percelen [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats]. [appellant] voert voorts aan dat het college bij zijn beslissing omtrent het verlenen van vrijstelling geen rekening mee heeft gehouden met de omstandigheid dat het bouwplan niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" maar ook met het bestemmingsplan "Kom Westerhoven 1996", aangezien de hoogte meer dan 8 m bedraagt. Ook voert [appellant] aan dat het bouwplan leidt tot verstoring van de natuur door de lichtflitsen van de laswerkzaamheden en het laseren van staal en aluminium in de lichtstraat, de lasdampen en het fijn stof die worden uitgestoten en de geluidsoverlast vanwege de te plaatsen afzuiginstallatie en de installatie die verse lucht toevoert. Tevens voert [appellant] aan dat het advies van de commissie Welstandszorg Noord Brabant niet ter inzage is gelegd.
2.3.1. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak. [appellant] heeft geen reden gegeven waarom hij deze beroepsgronden niet bij de rechtbank heeft aangevoerd, terwijl hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen. Deze beroepsgronden dienen daarom buiten beschouwing te blijven.
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) ten onrechte een verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan hebben gegeven. Volgens [appellant] hebben gedeputeerde staten ten onrechte aanleiding gezien om van het Streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in Balans" (hierna: het Streekplan) af te wijken, omdat zij op basis van onjuiste informatie ervan zijn uitgegaan dat [belanghebbende] ter plaatse nog steeds varkens houdt en dat 16 ha landbouwgrond wordt ingezet voor natuurontwikkeling.
2.5.1. In paragraaf 3.3.1 van het Streekplan is vermeld dat het provinciebestuur ernaar streeft dat in de landelijke regio's alleen bedrijven worden gevestigd die daarin qua aard, schaal of functie als passend kunnen worden beschouwd. Voorts is in deze paragraaf vermeld dat in het algemeen bedrijven met een kavel van meer dan 5.000 m² worden beschouwd als bedrijven die vanwege hun schaal niet passen in landelijk gebied. Aangezien het oppervlak van het bedrijf van [vergunninghouder] aanzienlijk groter is dan 5.000 m², is het bouwplan in strijd met de in paragraaf 3.3.1 van het Streekplan neergelegde beleidslijn. Bij het afgeven van de ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO vereiste verklaring van geen bezwaar hebben gedeputeerde staten de in hoofdstuk 5 van het Streekplan neergelegde procedure gevolgd om van deze beleidslijn af te wijken. Gedeputeerde staten hebben daartoe, voor zover thans van belang, vermeld dat door het verplaatsen van het bedrijf van [belanghebbende] een stankcirkel van 202 m verdwijnt, hetgeen een verbetering voor het woon- en leefklimaat met zich meebrengt, en dat het door beëindiging van dit bedrijf op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats] mogelijk is om de agrarische gronden (16 ha) in te zetten voor natuur- en landschapsontwikkeling in het beekdal van de Keersop en realisatie van de ecologische hoofdstructuur, waardoor wordt voldaan aan één van de doelen van het reconstructieplan "Boven-Dommel" en het Kavelruilproject Keersop Bergeijk.
2.5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat op het bedrijf van [belanghebbende] jarenlang geen varkens meer zijn gehouden, niet betekent dat geen gebruik meer kon worden gemaakt van de vergunning voor het houden van varkens krachtens de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft terecht onderkend dat gedeputeerde staten bij de beoordeling van de vraag of handhaving van de in paragraaf 3.3.1 van het Streekplan opgenomen beleidslijn gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen, derhalve mochten betrekken dat door het verplaatsen van het bedrijf van [belanghebbende] een stankcirkel van 202 m verdwijnt.
Voorts is voldoende aannemelijk gemaakt dat 16 ha beschikbaar komt voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur, waarvan 4 ha direct, voor de natuur in het beekdal van de Keersop, en 12 ha indirect via uitruil in het kader van de herverkaveling. Zoals de rechtbank heeft overwogen, blijkt uit de door gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar van 19 september 2006 dat gedeputeerde staten er bij het verlenen van deze verklaring van uit zijn gegaan dat 16 ha grond deels wordt ingezet voor natuurdoeleinden en deels ter invulling van de ecologische hoofdstructuur.
2.5.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat gedeputeerde staten onder de gegeven omstandigheden hebben kunnen afwijken van de in paragraaf 3.3.1 van het Streekplan opgenomen beleidslijn. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is derhalve geen grond gelegen voor het oordeel dat gedeputeerde staten niet in redelijkheid konden besluiten de gevraagde verklaring van geen bezwaar te verlenen. Het betoog faalt.
2.6. Voorts betoogt de [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft verleend. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan is gelegen binnen de stankcirkel van zijn bedrijf en zijn exploitatiemogelijkheden derhalve belemmert.
2.6.1. Op basis van de zich in het dossier bevindende kaart waarop de stankcirkel van het bedrijf van [appellant] is ingetekend, kan niet worden geoordeeld dat het bouwplan binnen deze stankcirkel ligt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan leidt tot een verslechtering van de exploitatiemogelijkheden van zijn bedrijf.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt.
2.7. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college terecht de gevraagde bouwvergunning heeft verleend.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
17-499.