ECLI:NL:RVS:2008:BG4705

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804721/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere geluidgrenswaarde vastgesteld door college van burgemeester en wethouders van Beverwijk

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 november 2008 uitspraak gedaan over een beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk. Het college had op 14 november 2007 een hogere geluidgrenswaarde vastgesteld voor de woning van [appellant] in verband met de Oostelijke doorverbinding in Broekpolder Zuid-West. Dit besluit werd op 9 mei 2008 ter inzage gelegd, waarna [appellant] op 18 juni 2008 beroep instelde. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 31 oktober 2008, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De Raad overwoog dat volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. [appellant] had echter zienswijzen ingediend, waardoor zijn beroep ontvankelijk was. De Raad stelde vast dat het bestreden besluit een reeks beschikkingen omvatte, waarbij de hogere geluidgrenswaarde specifiek voor de woning van [appellant] aan de orde was.

De Raad van State oordeelde dat het college de hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting had mogen vaststellen, en dat de beroepsgronden van [appellant] faalden. Het college had de juiste procedures gevolgd en er was geen verplichting om [appellant] persoonlijk op de hoogte te stellen van de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de effectiviteit van de door het college voorgestelde bronmaatregelen en dat het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200804721/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Beverwijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (hierna: het college) voor onder meer de woning van [appellant] een hogere geluidgrenswaarde vastgesteld. Dit besluit is op 9 mei 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Brouwer en J. Vloo, beiden werkzaam bij de Milieudienst IJmond, en A.C. Rensen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Dit artikel moet, gezien de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2003/04, 29421, nr. 3, blz. 5 e.v. en nr. 11), aldus worden uitgelegd dat een belanghebbende slechts beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten over dat onderdeel geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.
Het bestreden besluit houdt in een beslissing krachtens artikel 110a van de Wet geluidhinder over het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
In beroep voert [appellant] aan dat als gevolg van de cumulatie van verschillende geluidbronnen zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Deze grond betreft de beslissing van het college over het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Daarover heeft [appellant] zienswijzen naar voren gebracht. Anders dan het college in het verweerschrift stelt, is het beroep op dit punt ontvankelijk.
2.2. Het bestreden besluit bestaat uit een reeks beschikkingen waarbij voor een aantal woningen een hogere geluidgrenswaarde is vastgesteld. Het belang van [appellant] is uitsluitend rechtstreeks betrokken bij de voor zijn eigen woning vastgestelde hogere grenswaarde. In het huidige geding kan daarom uitsluitend die waarde aan de orde komen. Verder moet worden vooropgesteld dat in deze procedure niet de vaststelling van het bestemmingsplan Broekpolder Zuid-West ter beoordeling staat. Voor zover [appellant] bezwaren met betrekking tot dit bestemmingsplan naar voren brengt blijven deze hier daarom onbesproken.
2.3. Bij het bestreden besluit is ten behoeve van de zogenoemde Oostelijke doorverbinding in Broekpolder Zuid-West te Beverwijk voor de woning van [appellant] aan de [locatie] te [plaats] een hogere waarde van 56 dB(A) vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai.
2.4. [appellant] voert aan dat hij ten onrechte niet van de vaststelling van een hogere waarde voor zijn woning op de hoogte is gesteld.
Deze beroepsgrond faalt. Het bestreden besluit is, zoals vereist ingevolge artikel 110c van de Wet geluidhinder, voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure. Niet in geschil is dat is voldaan aan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen eisen voor de terinzagelegging en kennisgeving van het ontwerp van het besluit. In de Algemene wet bestuursrecht noch in enig ander wettelijk voorschrift is een verplichting neergelegd dat het college [appellant] persoonlijk had dienen te wijzen op de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit. Ook anderszins is niet gebleken dat het college [appellant] op de hoogte had moeten stellen van het ontwerp van het besluit. De Afdeling merkt overigens op dat [appellant] kennis heeft genomen van het ontwerp van het besluit en daarover tijdig zienswijzen naar voren heeft gebracht.
2.5. [appellant] betoogt dat toepassing van de door hem voorgestane geluidreducerende maatregelen - het plaatsen van een geluidscherm of een verdiepte inrichting van de doorverbinding - voldoende doeltreffend zullen zijn. [appellant] voert verder aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van verschillende geluidbronnen. Hierdoor wordt zijn woon- en leefklimaat aangetast, aldus [appellant]. In dit verband dient volgens hem rekening te worden gehouden met het vliegverkeer van en naar Schiphol en thans bekende toekomstige ontwikkelingen, te weten de aanleg van een dubbel rangeerterrein en de extra op- en afritten op de A22.
2.5.1. In artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd zijn tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
In artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat het eerste lid slechts toepassing vindt indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Uit artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder volgt dat, indien artikel 110f van toepassing is, burgemeester en wethouders slechts hogere waarden vaststellen voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.
In artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover thans van belang, is bepaald dat, indien Afdeling 2 en 4 van hoofdstuk VI van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108 van deze wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidzones alsmede in een gebied waarvoor met het oog op de geluidbelasting toepassing is gegeven aan artikel 8.5, derde lid, van de Wet luchtvaart, degene die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek ter plaatse van die woningen overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek dient te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
2.5.2. In dit geval worden bronmaatregelen toegepast, te weten het toepassen van dubbellaags ZOAB of een dunne deklaag als wegdekverharding en SMA 0/6. Deze maatregelen zijn volgens het college effectiever dan de door [appellant] voorgestane maatregelen zoals een geluidscherm of een verdiepte inrichting van de weg, die onvoldoende doeltreffend zijn dan wel stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. In hetgeen [appellant] aanvoert bestaat geen grond voor het oordeel dat dit standpunt onjuist zou zijn.
Verder staat vast dat de woning van [appellant] niet in meerdere geluidzones als bedoeld in artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder is gelegen. Dit betekent dat artikel 110f niet van toepassing is, zodat geen onderzoek hoefde te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen bij de woning van [appellant]. Dat [appellant], zoals hij stelt, feitelijk overlast ondervindt van het vliegverkeer van en naar Schiphol maakt dit niet anders. Dit is gezien voornoemd artikel niet bepalend voor de vraag of onderzoek dient te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor de woning van [appellant] heeft mogen vaststellen.
De beroepsgronden falen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
373.