200805960/2.
Datum uitspraak: 13 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1A en [verzoeker sub 1B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2008, no. 1353894, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Deurne (hierna: de raad) bij besluit van 7 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Spoorzone".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1A en [verzoeker sub 1B] (hierna gezamenlijk: [verzoekers sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, heeft [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar [verzoekers sub 1], bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Verhagen, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door H. Moors, ambtenaar in dienst van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in herstructurering en revitalisering van een gebied van ongeveer 41 hectare in Deurne, gelegen aan weerszijden van de spoorlijn Eindhoven-Venlo, tussen de Binderendreef en de Stadhoudersweg/Liesselseweg.
2.3. [verzoekers sub 1] betoogt onder meer dat de bestemming "Gemengd" voor het achter zijn woning gelegen deelgebied 4 te ruime gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden biedt, waaronder de mogelijkheid van nieuwbouw van woningen en nieuwvestiging van bedrijven of maatschappelijke voorzieningen.
2.3.1. [verzoeker sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de bouw van een hoogteaccent, bestaande uit een woontoren met gestapelde woningen tot een hoogte van maximaal twaalf woonlagen, op het Stationsplein, in de nabijheid van zijn woning. Hij vreest onder meer voor schaduwwerking, windhinder en aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer.
2.3.2. Zowel [verzoekers sub 1] als [verzoeker sub 2] voeren voorts aan dat een aantal op het plan betrekking hebbende stukken noch bij het ontwerp van het plan, noch bij het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen. Het gaat volgens hen om rapporten met betrekking tot onder meer onderzoek naar bodemverontreiniging, geluidhinder, de aanwezigheid van dier- en plantensoorten die zijn beschermd op grond van de Flora- en faunawet, aanwezigheid van archeologische waarden alsmede de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit.
2.4. Met betrekking tot het verzoek van [verzoekers sub 1] overweegt de voorzitter dat, naar ter zitting is komen vast te staan, de gronden gelegen binnen deelgebied 4, voor zover hier van belang, in eigendom zijn bij een voorheen ter plaatse gevestigd aannemersbedrijf, dat voornemens is dat gebied te herontwikkelen. Hoewel op grond van de planvoorschriften nieuwbouw van woningen op de achter de woning van [verzoekers sub 1] gelegen gronden pas mogelijk is als het college van burgemeester en wethouders van een wijzigingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt, is vestiging van nieuwe kantoren en maatschappelijke of dienstverlenende voorzieningen en nieuwbouw ten behoeve van deze functies op deze gronden rechtstreeks mogelijk. Gelet daarop acht de voorzitter bij [verzoekers sub 1] een voldoende spoedeisend belang aanwezig.
2.5. Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2] is van de zijde van de raad ter zitting opgemerkt dat aanvragen voor bouwvergunningen ten behoeve van de verwezenlijking van de woontoren niet eerder dan 1 april 2009 worden verwacht, en dat dergelijke vergunningen in beginsel niet voor 1 juli 2009 zullen worden verleend. Mede gezien het aantal beroepen dat in de bodemprocedure tegen het plan is ingesteld kan evenwel niet worden uitgesloten dat op 1 april 2009 nog geen uitspraak in die procedure zal zijn gedaan. Gelet daarop is ook ten aanzien van [verzoeker sub 2] een voldoende spoedeisend belang aanwezig.
2.6. Namens de raad is bevestigd dat de bedoelde rapporten met het ontwerp van het plan noch met het vastgestelde plan ter inzage zijn gelegd. Zowel de raad als het college stellen zich op het standpunt dat geen verplichting bestond de betrokken rapporten ter inzage te leggen en dat kon worden volstaan met een vermelding van de onderzoeken en de samenvatting daarvan in de plantoelichting. Ter zitting is namens de raad nog benadrukt dat de stukken op verzoek hadden kunnen worden ingezien.
2.7. De voorzitter overweegt het volgende. In paragraaf 7.3 van de toelichting bij het plan wordt vermeld dat een door het gemeentebestuur verrichte bodeminventarisatie heeft uitgewezen dat vrijwel alle onderzochte kavels kunnen worden aangemerkt als verdachte locaties en dat er aanwijzingen zijn dat op een aantal locaties sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Uit de toelichting blijkt evenwel onder meer niet welk bedrijf het onderzoek heeft verricht en hoe het is uitgevoerd, de precieze omvang van de verontreiniging, en welke stoffen zijn aangetroffen.
Met betrekking tot de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit wordt in paragraaf 7.4 van de plantoelichting vermeld dat voor alle woningbouwlocaties binnen het plangebied luchtkwaliteitsonderzoek is uitgevoerd. Als conclusies van dat onderzoek worden vermeld dat in het plangebied aan de grenswaarden wordt voldaan, dat voor diverse stoffen een reductie zal optreden en dat de luchtkwaliteit in het plangebied als geheel door de beoogde verwezenlijking van het plan zal verbeteren. Nadere gegevens en onderbouwing ontbreken echter.
Van het uitgevoerde onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden worden eveneens uitsluitend de conclusies in de toelichting weergegeven. Ook op deze punten ontbreken de onderliggende gegevens.
2.8. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het ontwerpbestemmingsplan, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, gedurende zes weken ter inzage gelegd. Ingevolge artikel 26 van de WRO wordt ook het vastgestelde bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. De bestemmingsplanprocedure wordt gekenmerkt door een getrapt stelsel, waarbij het inbrengen van zienswijzen en bedenkingen in beginsel een vereiste is om beroep in te kunnen stellen. Teneinde de betrokkenen in staat te stellen om tegen het plan, zoals dat door de raad is vastgesteld, gemotiveerd bedenkingen bij het college in te brengen, is vereist dat niet alleen het vastgestelde plan ter inzage wordt gelegd, doch tevens de daarop betrekking hebbende stukken.
De voorzitter verwacht dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de door [verzoekers sub 1] en [verzoeker sub 2] bedoelde rapporten moeten worden aangemerkt als op het plan betrekking hebbende stukken als vorenbedoeld, zodat zij ten onrechte niet met het plan ter inzage zijn gelegd. De stelling van het college en de raad dat geen verplichting bestond de betrokken stukken met het plan ter inzage te leggen, nu deze in de plantoelichting samengevat waren weergegeven en op verzoek beschikbaar waren, onderschrijft de voorzitter niet. Een dergelijke uitleg zou er immers toe leiden dat de uit artikel 26 van de WRO voortvloeiende actieve openbaarmakingsverplichting wordt beperkt tot een passieve plicht tot openbaarmaking.
2.9. Nu het goedkeuringsbesluit naar voorlopig oordeel in strijd met voornoemde wettelijke bepalingen is genomen, en naar verwachting in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, ziet de voorzitter aanleiding dit besluit bij wege van voorlopige voorziening in zijn geheel te schorsen.
2.10. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant dient ten aanzien van [verzoekers sub 1] en [verzoeker sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 juli 2008, no. 1353894;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1A en [verzoeker sub 1B] en bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten
- tot een bedrag van € 683,68 (zegge: zeshonderddrieëntachtig euro en achtenzestig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [verzoeker sub 1A en [verzoeker sub 1B], en
- tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [verzoeker sub 2];
de bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant aan [verzoeker sub 1A en [verzoeker sub 1B] en aan [verzoeker sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor [verzoeker sub 1A en [verzoeker sub 1B] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [verzoeker sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008