200801896/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Thuishulp, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2008 in zaak nr. 05/3283 in het geding tussen:
de stichting Stichting Thuishulp
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op 20 december 2004 (Stcrt. 2004, 251) heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (Stcrt. 1997, 244; hierna: de Regeling) gewijzigd en daarbij na artikel 2 artikel 2a ingevoegd, op grond waarvan het subsidieplafond per werkgever voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 is vastgesteld overeenkomstig bijlage B bij deze wijziging. Op grond van deze bijlage is het subsidieplafond voor de stichting Stichting Thuishulp (hierna: de stichting) vastgesteld op € 180.728,00.
Bij besluit van 1 juni 2005 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 12 juli 2005 heeft de stichting daartegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft de staatssecretaris het besluit van 1 juni 2005 ingetrokken en het door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2008, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2008.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar bestuurslid [bestuurslid] en mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.E. Sipos, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vermeldt de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de beschikking tot subsidieverlening, indien zij het bedrag van de subsidie niet vermeldt, het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 4:50, eerste lid, aanhef en onder b, kan het bestuursorgaan zolang de subsidie niet is vastgesteld de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Kaderwet SZW-subsidies kan de minister subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen in het werkgelegenheidsbeleid en het arbeidsmarktbeleid.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, kunnen onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van de minister terzake van de verstrekking van subsidie regels worden gesteld met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, wie daarvoor in aanmerking komt en het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.
Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies is de Regeling vastgesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling verleent de minister de subsidie voor het in dienst hebben van personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, rekening houdend met de omvang van de uitgevoerde werkzaamheden op die consumentencontracten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt de subsidie aan de werkgever bepaald aan de hand van het aantal arbeidsuren dat in de arbeidsovereenkomsten is overeengekomen, waarbij de subsidie ten hoogste € 10.245,00 per kalenderjaar bedraagt bij een arbeidsovereenkomst met een overeengekomen arbeidsduur van 32 uur of meer uren per week en naar rato wordt verminderd naarmate de arbeidsovereenkomst minder dan een jaar heeft geduurd of een arbeidsduur heeft van minder dan 32 uur.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, geeft de Ondernemersorganisatie schoonmaak- en bedrijfsdiensten namens de minister op aanvraag van een werkgever een beschikking tot subsidieverlening.
De Regeling is gewijzigd op 20 december 2004 (Stcrt. 2004, 251) in die zin dat, voor zover thans van belang, artikel 2a is ingevoegd. Deze wijziging is op 28 december 2004 in de Staatscourant gepubliceerd.
Ingevolge artikel 2a van de Regeling is het subsidieplafond per werkgever voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 vastgesteld overeenkomstig bijlage B bij deze regeling.
In bijlage B is de aan de stichting voor deze periode maximaal te verstrekken subsidie bepaald op € 180.728,00.
2.2. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, nu in het besluit tot subsidieverlening in strijd met artikel 4:31 van de Awb niet het bedrag van de subsidie, de wijze waarop dit wordt bepaald of het bedrag waarop dit ten hoogste kan worden vastgesteld, is vermeld, de staatssecretaris niet alsnog, door middel van een wijziging van de Regeling, mag bepalen waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Voorts betoogt zij dat, samengevat weergegeven, de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling reeds volgt wat het maximale bedrag is waarop de subsidie kan worden vastgesteld. Ten slotte heeft de rechtbank volgens de stichting miskend dat met de wijziging van de Regeling de subsidieverlening ten nadele van haar is gewijzigd, niet aan de voorwaarden van artikel 4:50, eerste lid, van de Awb is voldaan en de staatssecretaris hiermee het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
2.2.1. Op 3 maart 2003 is aan de stichting namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling afgegeven. Dit besluit is hoewel hierin niet is voldaan aan het vereiste van artikel 4:31, eerste lid, dan wel tweede lid, van de Awb, naar de stichting ter zitting heeft bevestigd, in rechte onaantastbaar.
De rechtbank heeft, anders dan de stichting betoogt, terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2007 (in zaak nr.
200604355/1) overwogen dat de wijziging van de Regeling op 20 december 2004 een aanvulling is op het besluit tot subsidieverlening van 3 maart 2003, in die zin dat hierin ten aanzien van de stichting het bedrag is bepaald waarop de subsidie voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 ten hoogste kan worden vastgesteld, als bedoeld in artikel 4:31, tweede lid, van de Awb.
Gezien het vorenoverwogene, is anders dan de stichting aanvoert het bedrag waarop de subsidie voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 ten hoogste kan worden vastgesteld, niet gegeven in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Uit dit artikelonderdeel volgt immers slechts op welke wijze de hoogte van het subsidiebedrag wordt bepaald. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Nu de wijziging van de Regeling een aanvulling van het besluit tot subsidieverlening is waarmee het gebrek in dit besluit, dat niet werd voldaan aan het vereiste van artikel 4:31, eerste lid, dan wel tweede lid, van de Awb, is geheeld, is anders dan de rechtbank heeft overwogen geen sprake van een wijziging van de subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:50, eerste lid, van de Awb. Hetgeen de stichting over de toepassing van dit artikel heeft aangevoerd, faalt reeds daarom.
Het beroep van de stichting op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel faalt eveneens, aangezien bij haar niet het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij op grond van de Regeling voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2005 onbeperkt subsidie zou ontvangen. Hierbij is in aanmerking genomen dat - naar niet in geschil is - de stichting vanaf september 2004 op de hoogte was van het voornemen van de staatssecretaris om de Regeling te beëindigen en het bedrag waarop de subsidie voor de stichting ten hoogste kon worden vastgesteld vóór aanvang van de hiervoor genoemde periode bekend is gemaakt. Voorts is van belang dat, zoals de staatssecretaris heeft gesteld en uit de stukken kan worden afgeleid, het subsidiebedrag dat voor de stichting voor het jaar 2005 ten hoogste kon worden vastgesteld hoger is dan het bedrag dat zij voorheen aan subsidie heeft ontvangen. Het door de stichting gestelde nadeel dat zij door het bepalen van het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kon worden vastgesteld, wordt beperkt in haar groeimogelijkheden, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de staatssecretaris onweersproken heeft gesteld dat de Regeling tot doel heeft uitkeringsgerechtigden te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt en niet is beoogd de bedrijven die in dat kader subsidie ontvangen onbeperkt te laten groeien.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008