200800771/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3371 van de rechtbank Alkmaar van 6 december 2007 in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Bij besluit van 21 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) geweigerd [appellante A] (hierna: de Firma) vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van keukeninrichtingen in het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college het door de Firma en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2007, verzonden op 17 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van
26 september 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van keukeninrichtingen met een wasbak, magnetron, vaatwasser, wijnklimaatkast, minibar, elektrische kookplaat met twee posities en een kookafzuiger in drie, reeds bij besluit van 14 mei 2004 vergunde, hotelkamers op de eerste verdieping van het pand.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Oudeschild Haven" rust op de gronden waarop het pand staat de bestemming "Horecabedrijven, categorie H, klassen 1 en 2".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf in de vorm van hotels c.q. restaurants met de daarbij behorende gebouwen, dienstwoningen, andere bouwwerken en parkeerplaatsen.
Ingevolge het tweede lid is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in lid 1 omschreven bestemming.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, wordt als strijdig gebruik genoemd in lid 2 in ieder geval aangemerkt: het gebruik van bouwwerken als recreatief onderkomen anders dan voor hotel.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ad, van de planvoorschriften wordt onder hotel verstaan: een gebouw, ingericht en in gebruik voor de bedrijfsmatige verstrekking van logies met bijbehorende verzorgende en recreatieve voorzieningen en een restaurant.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder z, van de planvoorschriften wordt onder recreatieappartement verstaan: een meergezinshuis dat voor verblijfsrecreatieve doeleinden wordt gebruikt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat na het plaatsen van de keukeninrichtingen onveranderd sprake is van hotelkamers en niet van recreatieappartementen, zodat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en de bouwvergunning, gelet hierop, van rechtswege is verleend, zo voor het plaatsen van de keukeninrichtingen al een bouwvergunning is vereist.
2.3.1. Indien het plaatsen van de keukeninrichtingen zou moeten worden aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis in de zin van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, zou daarvoor geen bouwvergunning zijn vereist. Wat daarvan zij, voor die opvatting bestaat in dit geval reeds geen grond omdat het pand is aangewezen als rijksmonument. Uit artikel 43, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet volgt dat het eerste lid van dat artikel in dat geval niet van toepassing is. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat voor het plaatsen van de keukeninrichtingen geen bouwvergunning is vereist.
Ingevolge de begripsomschrijving in artikel 1, aanhef en onder ad, van de planvoorschriften is voor de beoordeling of sprake is van een hotel niet alleen van belang dat het pand in gebruik is voor de bedrijfsmatige verstrekking van logies, maar ook dat het daarvoor is ingericht. Dat in de begripsomschrijving geen minimum of maximum inrichtingseisen zijn opgenomen laat onverlet dat reeds uit het feit dat een hotel, blijkens de begripsomschrijving, over een restaurant dient te beschikken, volgt dat kamers, die reeds voorzien waren van een eigen opgang, die worden uitgerust met een complete keukeninrichting, niet passen binnen de bestemming "hotel", zoals omschreven in voormelde bepaling. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat, anders dan in de door [appellant] in het hoger beroepschrift geschetste gevallen, een zodanige inrichting de oorspronkelijke hotelkamers verandert in zelfstandige recreatieappartementen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de in de begripsomschrijving van recreatieappartement gebruikte term "meergezinshuis" kennelijk ziet op een pand als geheel, waarin meer dan één gezin recreatief verblijf kan houden. Het plaatsen van complete keukeninrichtingen leidt derhalve tot een planologisch relevante wijziging van de betrokken kamers. Dat de kamers onveranderd als hotelkamers worden gebruikt, neemt niet weg dat het bouwen van de keukeninrichtingen in strijd is met het bestemmingsplan. De overweging van de rechtbank, dat het college geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de kamers overeenkomstig het bestemmingsplan worden geëxploiteerd, speelt, anders dan [appellant] kennelijk meent, slechts een rol in het kader van de vraag of een deugdelijke belangenafweging ten grondslag is gelegd aan de beslissing van het college om vrijstelling voor het bouwplan te weigeren.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het bouwplan terecht in strijd geacht met artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, zodat niet van rechtswege een bouwvergunning is verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen niet bereid te zijn vrijstelling voor het bouwplan te verlenen, aangezien inwilliging van de bouwaanvraag ertoe leidt dat in het pand drie recreatieappartementen zouden ontstaan met een vloeroppervlak groter dan 70 m2. Niet is weersproken dat het college deze in artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften neergelegde norm ook in het kader van zijn vrijstellingsbeleid als maatstaf hanteert. Door een beperking te stellen aan de grootte van het vloeroppervlak beoogt het college te voorkomen dat recreatieappartementen gebruikt zullen worden voor permanente bewoning. Ofschoon in de toekomst mogelijk nieuw beleid zal worden vastgesteld op het gebied van de vormgeving aan en de aard van recreatieve accommodaties op Texel, wenst het college daarop thans niet vooruit te lopen. De Afdeling acht deze motivering, zoals nader toegelicht ter zitting, voldoende om het besluit tot handhaving van de weigering vrijstelling en bouwvergunning te verlenen te kunnen dragen.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2008 is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 19 augustus 2008, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008