ECLI:NL:RVS:2008:BG4443

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807619/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P.A. Offers
  • P.B.J.M. van der Beek-Gillessen
  • R.C.S. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en identiteitscontrole in het kader van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die op 22 september 2008 in vreemdelingenbewaring is gesteld na een staandehouding door de politie. De politie had een onderzoek ingesteld op basis van de Wegenverkeerswet 1994, omdat een motorvoertuig midden op de rijbaan stond. De bestuurder van het voertuig werd aangehouden wegens overtreding van artikel 8 van de WVW 1994. De vreemdeling, die als passagier in het voertuig zat, werd gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. Toen bleek dat hij geen antwoord gaf en nerveus was, concludeerden de verbalisanten dat hij de vragen niet kon verstaan en dat hij een Rus was die zijn identiteitsbewijs had verloren. Dit leidde tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, waardoor de vreemdeling op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kon worden staande gehouden.

De vreemdeling stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de conclusie van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Hij betoogde dat een passagier van een motorvoertuig dat door de politie is aangehouden, niet naar zijn identiteitsdocument mag worden gevraagd, zolang de rechtmatigheid van het verblijf van de bestuurder niet ter discussie staat. De rechtbank had volgens hem ook miskend dat zijn gedrag en de verklaringen geen redelijk vermoeden konden opleveren, waardoor de bewaring onrechtmatig was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grief van de vreemdeling faalde. De identiteitscontrole was rechtmatig uitgevoerd in het kader van de WVW 1994, en de vreemdeling had zich zodanig gedragen dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200807619/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 7 oktober 2008 in zaak nr. 08/34525 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring met ingang van 7 oktober 2008 bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enig aangevoerde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voldoende aanknopingspunten bestonden voor de conclusie dat sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en de vrijheidsontneming van de vreemdeling op rechtmatige wijze is toegepast. Daartoe heeft hij aangevoerd dat een passagier van een motorvoertuig dat door de politie is aangehouden, niet naar zijn identiteitsdocument mag worden gevraagd, als de rechtmatigheid van het verblijf van de bestuurder van dat voertuig niet ter discussie staat.
Voorts betoogt de vreemdeling dat de rechtbank heeft miskend dat zijn gedrag en de afgelegde verklaringen geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf konden opleveren, zodat de bewaring van aanvang af onrechtmatig was.
2.2. Uit het op ambtseed, onderscheidenlijk ambtsbelofte, opgemaakte proces-verbaal van staandehouding van 22 september 2008 met nummer 2008266044-5 blijkt dat de politie die dag een onderzoek op grond van de Wegensverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) heeft ingesteld naar een motorvoertuig dat zich midden op de rijbaan bevond. De bestuurder van het desbetreffende motorvoertuig is daarop aangehouden wegens verdenking van overtreding van artikel 8 van die wet. De vreemdeling, die zich als passagier in het motorvoertuig bevond, is daarop met het oog op het overbrengen van het voertuig naar zijn rijbewijs gevraagd. Toen verbalisanten bemerkten dat de vreemdeling geen antwoord gaf en nerveus was, hebben zij zich tot de bestuurder gewend, die daarop verklaarde dat de vreemdeling de vragen niet kon verstaan, een Rus is en zijn identiteitsbewijs heeft verloren. Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat de identiteitscontrole is verricht in het kader van de WVW 1994, waarover de vreemdelingenrechter niet bevoegd is te oordelen.
Uit voormeld proces-verbaal blijkt voorts dat de vreemdeling op de vraag van verbalisanten naar zijn rijbewijs zich zodanig gedroeg dat dit, mede gelet op de verklaringen van de bestuurder, een naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverde, op grond waarvan de vreemdeling krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kon worden staande gehouden.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter en mr. P.A. Offers en mr. P.B.J.M. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
393.
Verzonden: 5 november 2008