ECLI:NL:RVS:2008:BG4437

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806946/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en afgifte laissez passer in het licht van Chinese autoriteiten

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling. De vreemdeling was op 19 augustus 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de rechtbank had op 5 september 2008 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling stelde echter dat er met ingang van 21 augustus 2008 geen zicht meer was op uitzetting naar China, omdat het overleg tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten over de afgifte van laissez passer niet langer de verwachting rechtvaardigde dat er op korte termijn tot uitzetting kon worden overgegaan. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de omstandigheden per 21 augustus 2008 zodanig waren veranderd dat het zicht op uitzetting was komen te ontbreken. De Raad concludeerde dat de inbewaringstelling van de vreemdeling vanaf die datum onrechtmatig was. De grieven van de vreemdeling werden gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad van State bepaalde dat de vrijheidsontnemende maatregel werd opgeheven. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de vreemdeling en de proceskosten werden toegewezen.

Uitspraak

200806946/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/29983 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 5 september 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 september 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling betoogt in de eerste en tweede grief, in hun onderlinge samenhang gelezen en samengevat weergegeven, dat de rechtbank door, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2008 in zaak nr. 200805059/1 (www.raadvanstate.nl), te overwegen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar China ontbreekt, niet heeft onderkend dat met ingang van 21 augustus 2008 geen zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn bestaat. Daartoe heeft de vreemdeling verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2008 in zaak nr. 200805982/1 (www.raadvanstate.nl).
2.1.1. In voornoemde uitspraak van 5 september 2008 heeft de Afdeling samengevat weergegeven - geoordeeld dat uit de staatssecretaris genoemde inspanningen op diplomatiek niveau en de door hem ter zitting op 21 augustus 2008 daarop gegeven toelichting niet is gebleken van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat, ook als de desbetreffende vreemdeling de vereiste medewerking verleent, op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China en dat onder die omstandigheden zicht op uitzetting is komen te ontbreken.
2.1.2. De rechtbank heeft, door te verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2008 en het in juni 2008 gevoerde interdepartementaal overleg, niet onderkend dat met ingang van 21 augustus 2008 het door de Nederlandse en de Chinese autoriteiten gevoerde overleg over de afgifte van laissez passer ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen niet langer de verwachting kan rechtvaardigen dat thans op korte termijn tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China zal kunnen worden overgegaan. Voor die verwachting bestond geen grond meer, nu uit dat overleg niet is gebleken van concrete aanknopingspunten dat binnenkort verandering zal komen in de handelswijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van laissez passer in die gevallen. Nu aanknopingspunten als vorenbedoeld ontbraken, moet worden vastgesteld dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling met ingang van 21 augustus 2008 is komen te ontbreken en moet diens inbewaringstelling vanaf die datum onrechtmatig worden geacht.
Dat de Chinese autoriteiten, zoals de staatssecretaris in zijn verweerschrift betoogt, inmiddels op 8 september 2008 in een ander geval wel een laissez passer hebben verstrekt ten behoeve van de verwijdering van een in bewaring gestelde Chinese vreemdeling, leidt niet tot een ander oordeel. De afgifte van die laissez passer kan, daargelaten of reeds op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een gewijzigde gedragslijn van de Chinese autoriteiten, er niet aan afdoen dat de stand van zaken op 21 augustus 2008 van dien aard was dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling toen is komen te ontbreken.
De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 augustus 2008 gegrond verklaren. De bewaring dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling zal met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 op na te melden wijze schadevergoeding worden toegekend over de periode van 21 augustus 2008 tot heden, de dag waarop de bewaring is opgeheven.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 5 september 2008 in zaak nr. 08/29983;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 3.935,00 (zegge: drieduizendnegenhonderdvijfendertig euro);
VI. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008
53-549.
Verzonden: 9 oktober 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak