ECLI:NL:RVS:2008:BG4104

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804173/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid bezwaar door gebrek aan machtiging

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij op 8 februari 2008 spoedeisende bestuursdwang is toegepast tegen [zoon] voor het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft op 5 maart 2008 besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 59,00, voor rekening van [zoon] komen. Vervolgens heeft [appellante], de moeder van [zoon], bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 20 mei 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelt dat zij een machtiging had ingediend om namens haar zoon bezwaar te maken.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 oktober 2008. Tijdens de zitting is [appellante] in persoon verschenen, bijgestaan door [zoon], terwijl het college vertegenwoordigd was door mr. M.C. Rolle. De Raad overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een gemachtigde een schriftelijke machtiging moet overleggen. Het college heeft gesteld dat [appellante] geen machtiging heeft overgelegd, ondanks dat zij de gelegenheid had gekregen om dit verzuim te herstellen. De Raad concludeert dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de machtiging op 13 maart 2008 naar het college is verzonden. Hierdoor heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 12 november 2008.

Uitspraak

200804173/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 8 februari 2008 jegens [zoon] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [zoon] komen.
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2008, waar [appellante], in persoon, bijgestaan door [zoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
In artikel 6:4, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een bezwaarschrift ondertekend.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, dat het bezwaar door [appellante] is ingediend namens [zoon], maar dat [appellante] daartoe geen machtiging heeft overgelegd. Daarom is [appellante] in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Nu binnen de gestelde termijn geen machtiging is ontvangen, diende het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus het college.
2.3. [appellante] betoogt dat zij een machtiging, met datum 13 maart 2008, samen met een verzoek tot een mondelinge toelichting door haar [zoon], heeft opgestuurd aan de Servicedienst Rotterdam.
2.3.1. In haar bezwaarschrift heeft [appellante] verklaard bezwaar te maken namens haar op hetzelfde adres wonende meerderjarige [zoon].
Bij aangetekende brief van 12 maart 2008 heeft het college [appellante] verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Zij is hiertoe tot 26 maart 2008 in de gelegenheid gesteld. Hierbij heeft het college vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Naar het oordeel van de Afdeling aanvaardt de verzender in beginsel het risico dat het desbetreffende stuk nimmer wordt ontvangen ingeval een poststuk niet aangetekend wordt verzonden. Dit brengt mee dat de door het college naar voren gebrachte stelling dat geen machtiging van [zoon] is ontvangen, alleen dan ter zijde kan worden gesteld indien de ontvangst voldoende aannemelijk is geworden. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de machtiging van [zoon] van 13 maart 2008 naar het college is verzonden. Gelet hierop heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
271-209.