ECLI:NL:RVS:2008:BG4099

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801619/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake het natuurgebiedsplan Overijssel en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van de appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 22 januari 2008 het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel ongegrond verklaarde. Het college had op 28 september 2006 het natuurgebiedsplan Overijssel vastgesteld. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het natuurgebiedsplan was gebaseerd op de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Overijssel, aangezien deze regelingen pas na de vaststelling van het natuurgebiedsplan in werking traden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 september 2008 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan geen directe gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de appellant. De appellant stelde dat de aanwijzing van nieuwe natuur in het natuurgebiedsplan gevolgen zou hebben voor zijn bedrijfsvoering, maar de Afdeling concludeerde dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan op zichzelf geen wijziging van de bestemming of het gebruik van de gronden met zich meebrengt. De Afdeling bevestigde dat het college bij de begrenzing van natuurgebieden een grote mate van beleidsvrijheid heeft en dat de keuze voor de begrenzing van de gebieden voldoende gemotiveerd was.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 november 2008.

Uitspraak

200801619/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2607 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) het natuurgebiedsplan Overijssel vastgesteld.
Bij uitspraak van 22 januari 2008, verzonden op 28 januari 2008, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Regterschot en ing. T.J. Kogel, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluiten van 20 december 1999 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de SN 2000) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de SAN) vastgesteld.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de SN 2000, voor zover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef, van de SAN, voor zover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling beheersgebieden begrensd met de vaststelling van beheersgebiedsplannen.
2.2. De SN 2000 bevat subsidiemogelijkheden die voornamelijk de rol van particulieren bij natuurbeheer versterken. In het bijzonder gaat het om de mogelijkheden voor beheer en omvorming van terreinen, in het bezit bij particuliere grondeigenaars, waar thans vooral werving door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties voorop staat. De SAN bevat subsidiemogelijkheden ter bevordering van de ontwikkeling of het beheer van natuur, bos en landschap in gebieden waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat. In het natuurgebiedsplan Overijssel en op de daarbij behorende kaarten heeft het college natuur- en beheersgebieden in Overijssel begrensd. Door de begrenzing van deze gebieden wordt het op basis van vrijwilligheid mogelijk subsidie te verkrijgen op basis van voormelde regelingen.
2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het natuurgebiedsplan is gebaseerd op de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel (hierna: de PSN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Overijssel (hierna: de PSAN). De PSN en de PSAN zijn immers eerst op 15 november 2006 in werking getreden, derhalve na vaststelling van het natuurgebiedsplan. Bovendien blijven ingevolge artikel 81 van de PSN en artikel 91 van de PSAN plannen die zijn vastgesteld in het kader van de SN 2000 en de SAN van kracht tot zij zijn ingetrokken of vervangen door een plan als bedoeld in de PSN en PSAN. Daarvan was ten tijde hier van belang geen sprake. Aangezien deze subsidieregelingen, voor zover thans van belang, nagenoeg identieke bepalingen bevatten als de SN 2000 en de SAN, ziet de Afdeling in het vorenstaande geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college bij de begrenzing van nieuwe natuur in het kader van de robuuste verbindingszone in het natuurgebiedsplan Overijssel aansluiting heeft gezocht bij het tracé van de Robuuste Ecologische Verbindingen als neergelegd in de Nota Ruimte, eraan voorbij is gegaan dat de aanwijzing van de desbetreffende gebieden ter plaatse van zijn bedrijf betrekkelijk willekeurig tot stand is gekomen. Hij voert in dat verband aan dat niet duidelijk is waarom bij de begrenzing van voormelde gebieden is aangesloten bij de Nota Ruimte en dat evenmin duidelijk is hoe tot de in het natuurgebiedsplan aangegeven breedte van circa 400 meter en op enkele plaatsen 1.000 meter is gekomen.
2.4.1. Bij de begrenzing van natuurgebieden in het kader van de vaststelling van natuurgebiedsplannen komt het college een grote mate van beleidsvrijheid toe. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het college bij de begrenzing van natuurgebieden aansluit bij het tracé van de Robuuste Ecologische Verbindingen, zoals aangewezen in de Nota Ruimte. Wat de breedte van de Robuuste Ecologische Verbindingen betreft heeft het college in het natuurgebiedsplan aangegeven dat deze samenhangt met het ambitieniveau van de verbinding. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de concrete invulling mede afhankelijk is van de lokale situatie, de ligging van de bestaande natuurgebieden met ecosystemen, de waterhuishouding en de bodemgeschiktheid. De breedte is, ook vanwege het vrijwillige karakter van de regeling, niet uitputtend in het natuurgebiedsplan uitgewerkt. Daarom zijn ook de grenzen van de Robuuste Ecologische Verbindingen met stippellijnen aangegeven. Verschuivingen van de grenzen zijn - in overleg met de betrokkenen - mogelijk, aldus het verweerschrift.
Gelet op het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat sprake is van willekeurige aanwijzing en is de keuze van de aanwijzing en begrenzing van de betrokken gebieden in het natuurgebiedsplan Overijssel voldoende gemotiveerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. Het betoog faalt derhalve.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vooralsnog niet kan worden verwacht dat de aanwijzing als nieuwe natuur in het natuurgebiedsplan Overijssel dusdanige directe gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet kon overgaan tot de begrenzing van de gebieden zoals opgenomen in het in beroep bestreden besluit. Hij voert in dat verband aan dat door de aanwijzing van natuur- en beheersgebieden waarvoor op grond van de SN 2000 en SAN subsidies kunnen worden verkregen, natuurontwikkeling in de nabijheid van zijn perceel wordt gestimuleerd. Dat het Rijk van opvatting is dat nieuwe natuur geen belemmering vormt voor bestaande bedrijven, staat er volgens [appellant] niet aan in de weg dat ingevolge de Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: de IPPC-richtlijn) deze natuur wel dient te worden betrokken bij de beoordeling van vergunningaanvragen op grond van de Wet Ammoniak en Veehouderij (hierna: de Wav) en de Wet milieubeheer (hierna: de Wm). Als gevolg van de nieuwe natuur zullen strengere emissie-eisen gaan gelden voor zijn bedrijf, zodat de aanwijzing van beheersgebieden wel degelijk een beperking van zijn bedrijfsvoering vormt, aldus [appellant] .
2.5.1. De vaststelling van een natuurgebiedsplan heeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling - onder andere de uitspraak van 9 april 2008 in zaak nr.
200705636/1- in planologisch opzicht geen directe gevolgen voor de in het gebied, waarop het natuurgebiedsplan ziet, gelegen gronden. Door die vaststelling wordt de bestemming van die gronden noch het gebruik daarvan gewijzigd. Zulks geldt evenzeer voor de vaststelling van een beheersgebiedsplan, zoals in dit geval in samenhang met het natuurgebiedsplan is gebeurd. Het plan geeft de omtrek weer van het gebied waarvoor op grond van de SN 2000 en SAN subsidie kan worden gevraagd ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen en agrarisch natuurbeheer in dat gebied. Het bestaande gebruik van de in het gebiedsplan begrepen gronden kan worden voortgezet. De vaststelling van het natuurgebiedsplan Overijssel heeft op zichzelf dan ook geen concrete gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant] . Eventuele uit de eisen van de Wav en de Wm voortvloeiende belemmeringen voor zijn bedrijfsvoering zijn niet het directe gevolg van de vaststelling van het natuurgebiedsplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat over de mate waarin eigenaren van omliggende percelen gebruik zullen maken van de subsidieregelingen, tezamen met de kans dat als gevolg daarvan op die percelen vegetaties ontstaan die van betekenis zijn in verband met de IPPC-richtlijn, op voorhand geen zekerheid bestaat en dat deze vegetaties in beginsel ook zonder de vaststelling van het natuurgebiedsplan kunnen ontstaan. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot de begrenzing van de gebieden zoals opgenomen in het natuurgebiedsplan Overijssel. Het betoog faalt.
2.5.2. Het ter zitting door [appellant] gevoerde betoog dat hij in het verleden op eigen initiatief agrarisch natuurbeheer heeft toegepast op zijn eigen perceel, waarmee zijns inziens is aangetoond dat de SN 2000 en SAN niet noodzakelijk zijn om de met die regelingen beoogde doelen te bereiken, kan in deze procedure niet aan de orde komen. De effectiviteit van de regelingen als zodanig valt buiten het kader van de rechterlijke beoordeling.
2.6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college tegenstrijdig beleid voert door enerzijds het natuurgebiedsplan Overijssel vast te stellen en anderzijds beleid maakt voor de aanleg van een tracé van een provinciale weg, faalt. De met de vaststelling van het natuurgebiedsplan beoogde realisatie van nieuwe natuur gebeurt, zoals het college heeft in zijn verweerschrift heeft toegelicht, op perceelsniveau en staat niet in de weg aan het realiseren van een provinciale weg.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
47-502.