ECLI:NL:RVS:2008:BG4074

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709083/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Dorp door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, dat betrekking heeft op het bestemmingsplan 'Dorp'. Het wijzigingsplan, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Huizen, betreft de wijziging van bestemmingen op het perceel Havenstraat 39. De stichting Behoud het Oude Dorp en een tweede appellant hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit wijzigingsplan. De stichting betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan, omdat het in strijd zou zijn met de wijzigingsregels van het bestemmingsplan en de monumentale status van de boerderij op het perceel niet voldoende zou zijn gewaarborgd.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar beroep, omdat zij geen zienswijzen heeft ingediend tegen het ontwerpplan. Het beroep van de stichting is ongegrond verklaard, omdat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over het wijzigingsplan en dat er geen aanleiding is om goedkeuring te onthouden op basis van de monumentale status van de boerderij.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de goedkeuring van het wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, en de stichting heeft geen gegronde redenen aangevoerd om aan te nemen dat het college onterecht heeft gehandeld. De Raad van State heeft de beroepen van beide appellanten afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200709083/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Behoud het Oude Dorp, gevestigd te Huizen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Huizen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 21 augustus 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Wijzigingsplan bestemmingsplan Dorp wijziging 4 ([locatie])" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Behoud het Oude Dorp (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 5 mei 2008 heeft de stichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door drs. P.K. Hoogvoet en C. de Wit, [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.J. Brasser, ambtenaar van de gemeente, en [eigenaren] van de panden waar het wijzigingsplan betrekking op heeft.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan is, zoals is voorgeschreven in het bestemmingsplan "Dorp" waarop het is gebaseerd, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen belanghebbenden gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij het college van burgemeester en wethouders.
[appellant sub 2] heeft geen zienswijzen bij het college van burgemeester en wethouders naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders voor zover het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het wijzigingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Weliswaar is door het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan in afwijking van het ontwerpplan vastgesteld, maar uit de strekking van artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat [appellant sub 2] slechts ontvankelijk is voor zover hij door de vaststelling van het wijzigingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan.
[appellant sub 2] heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Eengezinshuizen (E)" ter plaatse van de Havenstraat 39. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich uitsluitend tegen de omvang van de ter plaatse voorziene woningbouwmogelijkheden. Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpplan betreffen het verlagen van de goothoogten, het mogelijk maken van een zadeldak (in plaats van een mansardekap) voor de woning aan de Vissersstraat, het opnemen van nokhoogten, die in het ontwerpplan ontbraken, en het opnemen van de mogelijkheid voor een hooiberg op het terrein. Gelet hierop is van een situatie waarin [appellant sub 2] ten gevolge van de gewijzigde planvaststelling in een nadeliger positie is komen te verkeren geen sprake.
Het beroep van [appellant sub 2] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. In het bestemmingsplan "Dorp" heeft het perceel Havenstraat 39 (hierna: het perceel) voor zover bebouwd de bestemming "Bedrijven". Verder rusten er op het perceel de bestemmingen "Tuin I en II".
Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemmingen "Bedrijven (B)" en "Tuin I en II" in de bestemmingen "Eengezinshuizen (E)" en "Tuin I en II" op het perceel. Voorts is de bestemming "Hooiberg" toegevoegd. Na wijziging bestaat de mogelijkheid tot het bouwen van twee nieuwe woningen en een nieuwe hooiberg op het betreffende perceel.
2.4. Het college heeft goedkeuring aan het wijzigingsplan onthouden voor zover het plan voorziet in het realiseren van een nieuwe hooiberg. Het college heeft overwogen dat het wijzigingsplan in zoverre in strijd is met de wijzigingsregels van het bestemmingsplan "Dorp", omdat de bouwgrens van de in het wijzigingsplan geprojecteerde hooiberg voor een deel buiten de grens van het gebied ligt waarop de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, zoals aangegeven op de plankaart van het bestemmingsplan "Dorp", en omdat in het wijzigingsplan, in afwijking van de wijzigingsregels, een bestemming "Hooiberg" is geïntroduceerd, zonder nadere functieomschrijving.
Het college heeft het wijzigingsplan voor het overige niet in strijd met de wijzigingsvoorwaarden, een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het in zoverre goedgekeurd.
2.5. De stichting stelt in beroep dat het college ten onrechte gedeeltelijk goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Zij betoogt daartoe allereerst dat aan haar ten onrechte geen verslag van de hoorzitting van 8 maart 2007 is toegezonden. Dit betoog faalt. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot het houden van een hoorzitting en ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat op 8 maart 2007 ook geen hoorzitting is gehouden, maar dat er een gesprek heeft plaatsgevonden om te komen tot een compromis. Evenmin bestaat er een verplichting om aan degenen die een zienswijze hebben ingediend een verslag van een dergelijk gesprek toe te zenden.
2.6. De stichting voert verder aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het gegeven dat niet alleen de boerderij maar het boerenerf van de boerderij met bijgebouwen als geheel een monument is en dat het perceel is gelegen in een beschermd dorpsgezicht.
2.6.1. Blijkens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Dorp" is alleen het hoofdgebouw op het perceel, de boerderij, aangewezen als gemeentelijk monument. Blijkens de plankaart ligt het perceel in zijn geheel binnen de op de kaart aangegeven grens beschermd dorpsgezicht.
2.6.2. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nu de monumentale boerderij in het wijzigingsplan als zodanig wordt gehandhaafd met de aanduiding gemeentelijk monument, recht wordt gedaan aan de monumentale status van de boerderij en dat er geen aanleiding bestond om goedkeuring te onthouden vanwege een onevenredige aantasting van de monumentale waarde.
2.6.3. Bij de opzet van de beoogde nieuwe bebouwing en aanpassing/verbouwing van de bestaande thans buiten gebruik zijnde boerderij, is de gemeentelijke welstandscommissie, betrokken geweest. De welstandscommissie heeft een positief welstandsadvies uitgebracht over het gehele ensemble. Deze commissie heeft als haar beoordeling uitgesproken dat de boerderij, hooiberg en twee in verschillende uitvoering te bouwen woningen een aantrekkelijk nieuw ensemble op dit perceel zullen vormen. Het nieuwe ensemble voegt zich naar de mening van deze commissie op een verantwoorde wijze in het gebied van het beschermd dorpsgezicht en geeft ook blijk van een verantwoorde omgang met de monumentale waarden.
2.6.4. Niet is gebleken dat de welstandscommissie alleen de boerderij in haar beoordeling heeft betrokken en dat deze commissie er geen rekening mee heeft gehouden dat het hele boerenerf van de boerderij als geheel is gelegen in een beschermd dorpsgezicht. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat mede gelet op het advies van de welstandscommissie geen aanleiding bestond om goedkeuring aan het plan te onthouden vanwege de situering van het perceel in het beschermd dorpsgezicht.
2.6.5. Ook dit betoog faalt.
2.7. De stichting betoogt voorts dat de gemeente ten onrechte economische- en volkshuisvestelijke argumenten aandraagt voor de motivering van het wijzigingsplan en daarmee onvoldoende rekening houdt met het eigen monumentenbeleid. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat door de uitvoering van het plan in de thans voorliggende vorm een financieel haalbare uitvoering van de ingrijpende restauratie en daarmee behoud van de monumentale boerderij mogelijk wordt gemaakt en dat tevens ook een volkshuisvestelijk doel wordt gediend. Het feit dat het college van burgemeester en wethouders voornoemde argumenten aandraagt voor het plan betekent niet dat daarmee in strijd wordt gehandeld met de goede ruimtelijke ordening in het algemeen en het monumentenbeleid in het bijzonder. Niet valt in te zien dat deze argumenten geen rol hebben mogen spelen bij de afweging om medewerking te verlenen aan het wijzigingsplan. Ook dit betoog faalt.
2.8. De stichting betoogt verder dat nu het college goedkeuring heeft onthouden aan het deel van het plan dat betrekking heeft op de hooiberg, het gehele wijzigingsplan dient te worden herzien, omdat de hooiberg een essentieel onderdeel uitmaakt van het boerenerf.
2.8.1. Het college heeft bij de beoordeling van het wijzigingsplan beoordeeld of het plan voldoet aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan "Dorp" en is tot de conclusie gekomen dat alleen wat de geprojecteerde hooiberg betreft daaraan niet is voldaan. De stichting heeft dit niet bestreden. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat, omdat de hooiberg niet voldoet aan de wijzigingsregels het college goedkeuring aan het gehele wijzigingsplan had moeten onthouden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college van burgemeester en wethouders in zijn reactie van 3 april 2008 heeft aangegeven dat voor de realisering van de hooiberg, welk element een integraal deel van de planopzet blijft uitmaken, een afzonderlijke planologische vrijstellingsprocedure zal worden gevolgd en dat niet is gebleken dat het wijzigingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder de hooiberg.
2.9. Ten slotte betoogt de stichting dat het college heeft miskend dat de te bouwen woningen een te groot oppervlak beslaan. De stichting verwijst in dit verband naar een passage uit de toelichting op het bestemmingsplan "Dorp" waarin naar aanleiding van inspraak is geantwoord dat uitgaande van de handhaving van het bestaande hoofdgebouw op het perceel, op het resterende terreingedeelte slechts in zeer beperkte mate sprake kan zijn van nieuwbouw. Ter zitting is nader toegelicht dat het de stichting er hierbij vooral om gaat dat de beoogde bebouwingsopzet zich niet met deze toelichting verdraagt.
2.9.1. De Afdeling stelt voorop dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis kan worden toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat er per saldo sprake is van een vermindering van het totale bebouwde oppervlak op het onderhavige perceel, omdat ook (delen van) (bij)gebouwen op het perceel gesloopt worden. Verder heeft de op het perceel toe te passen bebouwingsdichtheid en te handhaven openheid aanleiding gevormd om het ontwerpplan aan te passen door het verlagen van de goothoogten, het mogelijk maken van een zadeldak (in plaats van een mansardekap) voor de woning aan de Vissersstraat en het opnemen van nokhoogten, die in het ontwerpplan ontbraken. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid in de toegelaten bebouwingsopzet geen aanleiding behoeven te zien om goedkeuring aan het wijzigingsplan te onthouden.
2.10. De conclusie is dat hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de stichting is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de stichting Stichting Behoud het Oude Dorp ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
224