ECLI:NL:RVS:2008:BG4073

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801795/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • J.G.C. Wiebenga
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Randenbroek-Schuilenburg door college van gedeputeerde staten van Utrecht

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Randenbroek-Schuilenburg 2007" door het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het college heeft op 5 februari 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Amersfoort was vastgesteld. Appellanten, waaronder een besloten vennootschap, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de bestemming "Verkeersdoeleinden" ten onrechte is toegekend aan een groenstrook nabij hun woning, en dat dit onvoldoende waarborgt dat er geen parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarnaast stellen zij dat twee kastanjebomen ten onrechte niet de status van 'monumentale boom' hebben gekregen en dat de uitbreiding van een nabijgelegen gebouw niet goed is onderbouwd.

De Raad van State heeft de zaak op 2 oktober 2008 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Verkeersdoeleinden" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan gedeeltelijk gegrond is, omdat de motivering voor de bestemming van de groenstrook niet deugdelijk is. Het beroep van de appellanten is in zoverre gegrond, en het besluit van het college wordt vernietigd. Voor het overige wordt het beroep ongegrond verklaard. De proceskosten worden vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

200801795/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoogvliet B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2008, kenmerk 2008INT216648, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amersfoort (hierna: de raad) bij besluit van 19 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Randenbroek-Schuilenburg 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2008, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoogvliet B.V. (hierna: Hoogvliet) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2008, beroep ingesteld. Hoogvliet heeft haar beroep aangevuld bij brief van 24 april 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2008, waar [appellanten sub 1], en Hoogvliet, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.W.P. Hamster, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. N.J.M. Ludeking, ambtenaar in dienst van de gemeente, en de Alliantie Eemvallei, vertegenwoordigd door M.R. Westveld, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Beroep van [appellanten sub 1]
2.2. [appellanten sub 1] betogen dat aan de bestaande groenstrook voor hun woning aan de [locatie] in [plaats] ten onrechte de bestemming "Verkeersdoeleinden" is toegekend. Met deze bestemming is onvoldoende gewaarborgd dat op de groenstrook geen parkeerplaatsen zullen worden aangelegd ten behoeve van de uitbreiding van het gebouw van de Stichting Centrale Woningzorg (thans: de Alliantie Eemvallei, hierna: de Alliantie) aan de Heiligenbergerweg 60. Aan de groenstrook dient de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend te worden, aldus [appellanten sub 1].
[appellanten sub 1] betogen voorts dat aan de twee kastanjebomen op dezelfde groenstrook voor hun huis op de plankaart ten onrechte niet de aanduiding 'monumentale boom' is toegekend. In tegenstelling tot het standpunt van het college zijn volgens [appellanten sub 1] beide kastanjebomen wel ouder dan 50 jaar en dan komen de bomen gezien het gemeentelijke beleid ter zake in aanmerking voor de status van monumentale boom.
[appellanten sub 1] voeren tenslotte aan dat de in het plan toegestane uitbreiding van het gebouw waarin de Alliantie gehuisvest is, onvoldoende is onderbouwd. Door in het plan te voorzien in een extra bouwlaag op het huidige pand wordt het pand te massaal en verstoort de hoogte van het pand het stedenbouwkundige evenwicht met de naastgelegen gebouwen.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat gelet op de planvoorschriften binnen de bestemming "Verkeersdoeleinden" een groenvoorziening ook mogelijk is. Voorts is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan de bestemming niet gewijzigd. Daarnaast zijn er geen plannen om parkeerplaatsen aan te leggen, omdat de mogelijke toename van de parkeerdruk ten gevolge van de uitbreiding van het gebouw van de Alliantie dient te worden opgelost op het eigen terrein.
In het bestreden besluit wordt in aanmerking genomen dat de afdeling Beheer Openbare Ruimte van de gemeente op grond van daarvoor opgestelde beleidsregels bepaalt welke bomen worden aangemerkt als monumentaal. Volgens het college voldoen de beide bomen niet aan het vereiste dat zij tenminste 50 jaar oud moeten zijn en bovendien zijn zij niet uniek voor de soort. De bomen hebben dan ook terecht geen aanduiding 'monumentale boom' gekregen in het plan, aldus het college.
Verder zijn volgens het college de toegestane afmetingen van het gebouw van de Alliantie aan de Heiligenbergerweg 60 aanvaardbaar in relatie tot de omgeving.
2.2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften vallen bermen en groenvoorzieningen binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming "Verkeersdoeleinden". In zoverre staat de in het plan toegekende bestemming aan de groenstrook derhalve niet in de weg aan handhaving van de bestaande feitelijke situatie.
Het voorgaande neemt niet weg dat [appellanten sub 1] hebben gesteld dat aan groenstroken op andere plaatsen langs de Heiligenbergerweg wel de bestemming "Groenvoorzieningen" is toegekend, hetgeen door het college is bevestigd. Het college merkt daarbij op dat het gemeentebestuur niet heeft gemotiveerd waarom de onderhavige groenstrook op een afwijkende wijze is bestemd.
Dat het college in aanmerking heeft genomen dat geen plannen bestaan om de groenstrook als parkeerplaats in te richten ten behoeve van de uitbreiding van het pand van de Alliantie, laat onverlet dat een dergelijke ontwikkeling met de toegekende bestemming wel mogelijk wordt gemaakt.
Het argument van het gemeentebestuur dat aan de groenstrook de bestemming "Verkeerdoeleinden" is toegekend om de aanleg van een oversteekplaats voor fietsers mogelijk te maken en dat dit niet binnen de bestemming "Groenvoorzieningen" kan geschieden, kan de Afdeling niet volgen. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften vallen voet- en fietspaden ook binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Groenvoorzieningen".
Nu blijkens het bestreden besluit de aanleg van parkeerplaatsen ter plaatse van de groenstrook niet aan de orde is en ingevolge de planvoorschriften het realiseren van een oversteekplaats voor fietsers ook binnen de bestemming "Groenvoorzieningen" kan geschieden, berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb.
2.2.3. Volgens de plantoelichting is voor monumentale bomen gemeentelijk beleid vastgelegd in de 'Bomennota 1992'. Dit beleid vindt zijn neerslag in het plan door ten aanzien van de bestemming "Groenvoorzieningen" in artikel 15, eerste lid, onder j, in samenhang met artikel 21 van de planvoorschriften de instandhouding van bomen met de aanduiding 'monumentale boom' te regelen door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Het college en het gemeentebestuur stellen dat de beide kastanjebomen 42 jaar oud zijn. Daarentegen stellen [appellanten sub 1] dat beide bomen gezien de diameter van de stam ouder zijn dan 50 jaar.
Het antwoord op de vraag of beide kastanjebomen ouder zijn dan 50 jaar kan in het midden blijven, nu de leeftijd van de bomen volgens de Bomennota 1992 niet het enige criterium is op grond waarvan bomen een monumentale status krijgen. Behalve aan de basisvoorwaarde van een leeftijd van 50 jaar, dient een boom ook te voldoen aan tenminste één van de specifieke voorwaarden. Het gaat daarbij om esthetische, cultuur-historische en ecologische kenmerken. [appellanten sub 1] hebben niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de beide bomen aan één van deze specifieke voorwaarden voldoen. Voor zover [appellanten sub 1] vrezen dat de desbetreffende kastanjebomen zullen worden gekapt, is van belang dat ter zitting namens de raad is aangegeven dat het gemeentebestuur niet voornemens is om de kastanjebomen te kappen, ook niet indien de oversteekplaats voor fietsers in de groenstrook wordt aangelegd. Indien van het kappen van de bomen wel sprake zou zijn, is hiervoor een kapvergunning vereist met de mogelijkheid om hiertegen bezwaar en beroep aan te tekenen.
Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat beide kastanjebomen niet onder het beleid voor monumentale bomen vallen en daarom niet als 'monumentale boom' in het plan hoeven te worden aangeduid.
2.2.4. Uit de stukken, waaronder door [appellanten sub 1] meegezonden foto's, blijkt dat het gebouw waarin de Alliantie is gevestigd reeds voor een deel bestaat uit drie bouwlagen. De toegestane uitbreiding betreft het ophogen naar 3 bouwlagen van een gedeelte van het gebouw dat thans nog 2 bouwlagen heeft. Gelet op de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte van 10 meter voorziet het plan niet in de mogelijkheid van een vierde bouwlaag. Voorts stelt de Afdeling vast dat voor de naastgelegen kerk ook een maximale bouwhoogte van 10 meter is vastgesteld en voor de nabijgelegen - gestapelde - woningen een maximale bouwhoogte van 10 meter respectievelijk 12 meter geldt.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, mede gelet op de omliggende bebouwing aan de Heiligenbergerweg, de toegestane bouwhoogte van het gebouw van de Alliantie ruimtelijk gezien aanvaardbaar is.
2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering voor zover het de goedkeuring betreft van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat ziet op de groenstrook ter hoogte van de woningen aan de Heiligenbergerweg nr. 47 tot en met 63. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
Hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ten aanzien van de aanwezige kastanjebomen en de bouwhoogte van het kantoor van de Alliantie, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Beroep van Hoogvliet
2.4. Hoogvliet betoogt dat het plan ten onrechte slechts voorziet in een uitbreidingsmogelijkheid van het huidige pand van haar supermarkt aan het Operaplein met ongeveer 100 m2 verkoopvloeroppervlakte (hierna: v.v.o.). In het kader van schaalvergroting dient in het plan te worden voorzien in de mogelijkheid om de v.v.o. uit te breiden tot ongeveer 1.300 m2.
Hiertoe voert Hoogvliet aan dat het voorliggende plan niet aansluit bij de beleidsvoornemens zoals die zijn opgenomen in de 'Nota Detailhandel' (hierna: de Nota). Volgens de Nota ligt het Operaplein in een 'prioriteitswijk'. Het gaat daarbij volgens de Nota om wijken die een extra impuls nodig hebben op het gebied van de sociale en fysieke infrastructuur, maar ook op economisch terrein. Dit beleidsvoornemen komt volgens Hoogvliet onvoldoende tot uitdrukking in het plan. Daarnaast voert Hoogvliet aan dat het onredelijk is om eerdergenoemd beleid uitsluitend toe te passen op het Euterpeplein en niet op het Operaplein aangezien beide pleinen onder hetzelfde beleid vallen.
Hoogvliet betoogt dat gelet op het voorgaande in het bestreden besluit ten onrechte het belang van lijfsbehoud van Hoogvliet niet is meegewogen.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de Nota duidelijk aangeeft dat binnen de wijken Randenbroek en Schuilenburg wordt ingezet op versterking van het winkelcentrum aan het Euterpeplein. Voorts wordt volgens de Nota het winkelcentrum aan het Operaplein gehandhaafd zolang het economisch haalbaar is.
Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat het rapport 'Amersfoort, Commerciële en maatschappelijke voorzieningen in Liendert, Randenbroek, Rustenburg en Schuilenburg' van 1 december 2006, opgesteld door BRO (hierna: het rapport), de door Hoogvliet gewenste uitbreiding naar 1.300 m2 v.v.o. duidelijk tegenspreekt. Uit het rapport blijkt dat aan het Operaplein te weinig draagvlak is voor een supermarkt van 1000 m2 of meer. Er wordt gesproken van een transformatie naar een buurtcentrum met voorzieningen voor senioren, waarin ruimte is voor een buurtwinkel van maximaal 680 m2. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij dit beleid, aldus het college.
2.4.2. In de Nota wordt het winkelcentrum aan het Operaplein gekwalificeerd als een buurtwinkelcentrum. Voorts is vermeld dat de functie van het Euterpeplein als wijkwinkelcentrum wordt versterkt en het Operaplein als buurtwinkelcentrum wordt gehandhaafd zolang dit economisch mogelijk is. Verder staat in de Nota dat het buurtwinkelcentrum aan het Operaplein mogelijk wordt ingevuld met andersoortige voorzieningen, indien blijkt dat het buurtwinkelcentrum in de huidige vorm onvoldoende bestaansrecht heeft.
Anders dan Hoogvliet stelt, kan uit de door haar geciteerde passage uit de Nota niet geconcludeerd worden dat het voorliggende plan daarmee niet in overeenstemming is. Immers, de passage dat een extra impuls nodig is op onder andere het gebied van fysieke infrastructuur en economisch terrein behelst niet noodzakelijkerwijs een uitbreiding van de bestaande voorzieningen ter plaatse.
Het beleid zoals neergelegd in de Nota is van toepassing op alle winkelcentra in Amersfoort en derhalve ook op het Euterpeplein en het Operaplein. De Afdeling kan Hoogvliet niet volgen in haar stelling dat sprake is van eenzelfde beleid voor zowel het Euterpeplein als het Operaplein. Deze stelling miskent dat het beleid in de Nota onderscheid maakt tussen de verschillende soorten winkelcentra op diverse locaties. Het beleid van de Nota komt neer op enerzijds het versterken en mogelijkerwijs uitbreiden van het wijkwinkelcentrum aan het Euterpeplein en anderzijds het handhaven en eventueel op termijn veranderen van de functie van het buurtwinkelcentrum aan het Operaplein. De keuze voor dit beleid is blijkens de Nota mede ingegeven door het feit dat ten aanzien van buurtwinkelcentra zoals die aan het Operaplein, mogelijk sprake is van een gebrek aan een levensvatbaar perspectief. Het college heeft dan ook het standpunt kunnen innemen dat het plan in overeenstemming is met het beleid zoals neergelegd in de Nota.
2.4.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a en onder b, van de planvoorschriften is de begane grond van panden met de bestemming 'Detailhandelsdoeleinden" bestemd voor detailhandelsdoeleinden en zijn de verdiepingen bestemd voor woondoeleinden. Ingevolge artikel 9, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is vrijstelling mogelijk van artikel 9, eerste lid, onder b, ten behoeve van het gebruiken en inrichten van ruimten op de eerste verdieping voor detailhandel voor zover de totale v.v.o. met niet meer dan 15% toeneemt. Afgezien van deze beperkte vrijstellingsmogelijkheid is in het plan niet voorzien in een uitbreiding van het bouwvlak van het bestaande winkelcentrum aan het Operaplein.
In het rapport wordt opgemerkt dat de supermarkt van Hoogvliet aan het Operaplein in de huidige omvang een te beperkte schaal heeft om voldoende publiek te trekken. Daarentegen is uitbreiding ook niet mogelijk omdat daarvoor te weinig draagvlak bestaat. Volgens het rapport staat het winkelaanbod in een wijk met minder dan 5.000 inwoners onder druk. Er wonen ongeveer 4.000 mensen in de wijk Schuilenburg, waarvan ongeveer 2.000 inwoners tot het primaire draagvlak van het Operaplein behoren. De overige 2.000 inwoners wonen dichter bij het Euterpeplein, dat in de wijk Randenbroek ligt. Hoogvliet heeft niet gesteld dat het verrichte onderzoek door Bro in het rapport zodanige gebreken of leemten vertoont dat het college zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren.
Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen de wijk Schuilenburg onvoldoende draagvlak is voor een supermarkt met een v.v.o. van 1.300 m2.
Daarnaast wordt volgens het college reeds gekeken naar het mogelijk wijzigen van de opzet en het verplaatsen van het desbetreffende winkelcentrum. Ruimtelijk gezien is er volgens het college dan ook geen rechtvaardiging te vinden voor uitbreiding van de bestaande bebouwing. Hoogvliet heeft ook deze argumenten niet betwist.
Gelet hierop komt de Afdeling tot de slotsom dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het belang van Hoogvliet bij uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden niet zou hebben meegewogen.
Overigens is ter zitting namens het college en namens de raad gesteld dat uitbreiding van de v.v.o. van de supermarkt van Hoogvliet wel mogelijk is indien dit binnen de bestaande omvang van het winkelcentrum geschiedt. Artikel 9 van de planvoorschriften verzet zich er inderdaad niet tegen dat Hoogvliet de v.v.o. uitbreidt op de begane grond binnen het bestaande bouwvlak door het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten met betrekking tot aangrenzende panden.
2.5. De conclusie is dat hetgeen Hoogvliet heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Het college dient ten aanzien van [appellanten sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Hoogvliet bestaat geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 5 februari 2008, kenmerk 2008INT216648, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige en het beroep van Hoogvliet B.V. geheel ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 26,28 (zegge: zesentwintig euro en achtentwintig cent); het dient door de provincie Utrecht aan [appellanten sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Utrecht aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
234-571.
plankaart