ECLI:NL:RVS:2008:BG4061

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807423/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan kaas- en klompenmakerij in Amstelveen

Op 15 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen een last onder dwangsom opgelegd aan de Kaasboerderij, bestaande uit [verzoekster] en haar vennoten Weko Beheer B.V., C & EM Beheer B.V., [vennoot A] en [vennoot B]. Dit besluit was het gevolg van overtredingen van de voorschriften die golden op basis van de vergunning verleend op 6 maart 2006, in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer. De Kaasboerderij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening bij de Raad van State, die op 7 november 2008 uitspraak deed.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2008 werd het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, K. Brink, overwoog dat de Kaasboerderij niet voldoende had aangetoond dat de akoestische situatie sinds de vergunningverlening was gewijzigd. De voorzitter benadrukte dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De Kaasboerderij had ook geen verzoek ingediend om de nadere eis in te trekken.

De voorzitter besloot uiteindelijk om de last onder dwangsom te schorsen tot zes weken na het besluit op bezwaar, omdat de kosten voor het realiseren van een geluidscherm onevenredig waren in verhouding tot de milieuhygiënische belangen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de Kaasboerderij, die in totaal € 663,98 bedroegen, en het griffierecht van € 288,00 moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 november 2008.

Uitspraak

200807423/1.
Datum uitspraak: 7 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], alsmede haar vennoten Weko Beheer B.V., C & EM Beheer B.V., [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) aan [verzoekster] alsmede haar vennoten Weko Beheer B.V., C & EM Beheer B.V., [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: de Kaasboerderij) een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van een tweetal als nadere eisen als bedoeld in artikel 8 van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) geldende voorschriften van de op 6 maart 2006 verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een kaas- en klompenmakerij gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft de Kaasboerderij bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2008, heeft de Kaasboerderij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zowel de Kaasboerderij als het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 oktober 2008, waar de Kaasboerderij, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. M. Gideonse, advocaat te Veenendaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het ingevolge artikel 8 van het Besluit als nadere eis geldende vergunningvoorschrift 4.1.9 ingetrokken.
2.2. Voor zover de Kaasboerderij betoogt dat de verkoopactiviteit ten behoeve waarvan de aanleg van een geluidscherm is voorgeschreven niet valt onder de reikwijdte van artikel 2 van het Besluit, overweegt de voorzitter dat het hem, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 4 van het Besluit, voorshands niet is gebleken dat het Besluit niet op het geheel van verrichte activiteiten binnen de inrichting van toepassing is.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de inrichting in strijd met het ingevolge artikel 8 van het Besluit als nadere eis geldende voorschrift 4.1.8 van de milieuvergunning van 6 maart 2006 in werking is, nu niet binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning een geluidscherm is aangebracht. Het college is dan ook bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
2.4. De Kaasboerderij betoogt dat het college ten onrechte niet van handhaving heeft afgezien, nu de akoestische situatie sterk is gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het verlenen van de milieuvergunning. Zo is het aantal autobussen dat de inrichting aandoet minder dan dat waarvan in het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport is uitgegaan. Ook is de geluidbelasting vanwege de inrichting op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidgevoelige object lager dan waarvan in het akoestisch rapport is uitgegaan. Dit omdat het op het belendende perceel verrezen bouwwerk als geluidscherm fungeert, aldus de Kaasboerderij.
2.4.1. Gezien het algemeen belang dat is gediend met de handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.2. De Kaasboerderij heeft de stellingname dat de akoestische situatie ter plekke sedert de vergunningverlening is gewijzigd niet nader met geluidmetingen gestaafd. Daarnaast behoort het tot de verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting om te verzoeken om intrekking van een nadere eis. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was door de Kaasboerderij geen verzoek daartoe gedaan. Evenmin zijn door de Kaasboerderij andere bijzondere omstandigheden gesteld, waarin het college aanleiding had moeten zien om van handhaving af te zien. Het college heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook terecht besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.5. De Kaasboerderij betoogt dat de begunstigingstermijn van zes weken te kort is, nu voor een geluidscherm een bouwvergunning is vereist en het, gezien de weerstand die daartegen bij omwonenden bestaat, niet te verwachten is dat die tijdig onherroepelijk zal worden, laat staan dat een geluidscherm binnen de gestelde termijn zal kunnen worden geplaatst.
2.5.1. De door het bestuursorgaan te stellen begunstigingstermijn dient gelet op de omstandigheden van het geval toereikend te zijn. De Kaasboerderij heeft sinds het in werking treden van de vergunning ruimschoots de tijd gehad om tot het realiseren van het geluidscherm te komen. De voorzitter ziet in hetgeen de Kaasboerderij betoogt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de desbetreffende begunstigingstermijn heeft kunnen stellen.
2.6. De voorzitter ziet echter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, omdat de kosten die gepaard gaan met het in afwachting van het besluit op bezwaar realiseren van een geluidscherm onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee gedurende deze periode gediende milieuhygiënische belangen.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen van 15 september 2008, kenmerk VKH901/2008/17989, voor zover het betreft de opgelegde last onder dwangsom voor het overtreden van de ingevolge artikel 8 van het Besluit als nadere eis geldende voorschrift 4.1.8 van de milieuvergunning van 6 maart 2006 tot zes weken na het besluit op bezwaar;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen tot vergoeding van bij [verzoekster] alsmede haar vennoten Weko Beheer B.V., C & EM Beheer B.V., [vennoot A] en [vennoot B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 663,98 (zegge: zeshonderddrieënzestig euro en achtennegentig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amstelveen aan [verzoekster] en de vennoten Weko Beheer B.V., C & EM Beheer B.V., [vennoot A] en [vennoot B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Amstelveen aan [verzoekster] en de vennoten Weko Beheer B.V., C & EM Beheer B.V., [vennoot A] en [vennoot B] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008
375-579.