ECLI:NL:RVS:2008:BG4052

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801490/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot paardenhouderij

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum op 22 juni 2007 een verzoek van appellanten om bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot een paardenhouderij afgewezen. Appellanten stelden dat de mestopslag door de paardenhouderij in strijd was met voorschrift 2.3.1 van de Bijlage van het Besluit landbouw milieubeheer. Dit voorschrift vereist dat de opslag van vaste mest op een bepaalde afstand van objecten plaatsvindt. Appellanten voerden aan dat de mestopslag op een open kar, die niet kon worden afgesloten, niet voldeed aan de vereiste afstand van 100 meter van objecten van categorie I of II en 50 meter van objecten van categorie III, IV of V.

Na een bezwaarprocedure, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde, hebben appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 29 oktober 2008 is gebleken dat de mest uit de stallen drie keer per week werd afgevoerd naar de open kar en dat deze kar dezelfde dag weer werd geleegd. Controlebezoeken aan de inrichting hebben niet geleid tot constatering van mestopslag op de kar. De Raad van State oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van mestopslag en dat het college daarom niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 12 november 2008.

Uitspraak

200801490/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum (hierna: het college) een verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de paardenhouderij aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en [paardenhouderij] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen doorgezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. drs. P.A.M. van Hoef, advocaat te Venray, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.F.M. Schepen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Niet in geschil is dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt.
2.2. [appellanten] voeren aan dat vanwege de wijze van mestopslag door [paardenhouderij] voorschrift 2.3.1. van de Bijlage behorende bij het Besluit (hierna: de Bijlage) wordt overtreden. Zij stellen dat op ongeveer 10 meter afstand van hun woning opslag van mest plaatsvindt op een open kar, die is geplaatst in een schuur die vanwege de lengte van de kar niet kan worden afgesloten. Daarmee wordt volgens hen niet voldaan aan de in voorschrift 2.3.1 van de Bijlage vereiste afstand. Volgens hen heeft het college ten onrechte geweigerd handhavend op te treden tegen deze opslag van mest.
2.3. Ingevolge voorschrift 2.3.1. van de Bijlage, voor zover hier van belang, vindt de opslag van vaste mest plaats
a. op ten minste 100 meter van een object categorie I of II, en
b. op ten minste 50 meter van een object categorie III, IV, of V.
2.4. Ter zitting is gebleken dat drie keer per week de paardenstallen worden uitgemest. De mest uit de stallen wordt afgevoerd naar een open kar in een schuur. Dezelfde dag wordt de mest met deze kar uit de inrichting afgevoerd, waarna de lege kar in de schuur wordt teruggeplaatst.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn ongeveer twintig controlebezoeken in de inrichting uitgevoerd. Daarbij is nooit geconstateerd dat mest op de kar lag opgeslagen.
Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van mestopslag.
Nu geen sprake is van mestopslag binnen de inrichting heeft het college zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding van voorschrift 2.3.1 van de Bijlage. Het college was daarom in zoverre niet bevoegd handhavend op te treden. Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden terecht ongegrond verklaard.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
325-578.