200807467/2.
Datum uitspraak: 6 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2008 in zaken nrs. 06/4854 en 06/4919 in de gedingen tussen:
1. de gemeente Amsterdam en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Onroerend Goedontwikkeling & Exploitatie Iprem B.V.,
gevestigd te Eindhoven
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel.
Op 22 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (hierna: het college) besloten eenrichtingsverkeer in te stellen, met uitzondering voor (brom)fietsers, op de De Flinesstraat, het gedeelte tussen de uitritten van Makro en Ven-Sligro en de Van der Madeweg, met als verplichting rijrichting van de parkeerterreinen naar de Van der Madeweg, op de De Flinesstraat ter plaatse van de uitritten een verbod om links af te slaan in te stellen, op de achteromweg achter het pand van Ven-Sligro eenrichtingsverkeer in te stellen, met als verplichte rijrichting van de Van der Madeweg naar de parkeerterreinen, en op de achteromweg achter het pand van Ven-Sligro een verbod in te stellen om op deze achteromweg stil te staan met een (motor)voertuig.
Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft het college de door de gemeente Amsterdam, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Onroerend Goedontwikkeling & Exploitatie Iprem B.V (hierna: Iprem) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sligro Food Group Nederland B.V. daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2008, verzonden op 1 september 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de door de gemeente Amsterdam en Iprem daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 15 augustus 2006 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op de bezwaren met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Heinigen, ambtenaar in dienst van de gemeente Ouder-Amstel, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Metro Cash & Carry Nederland B.V. (hierna: Metro Cash & Carry), vertegenwoordigd door drs. E.P.A. Lasseur, gemachtigde, de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. P.C. Leegwater, advocaat te Amsterdam, en door mr. H. Pool, en Iprem, vertegenwoordigd door mr. drs. C.W.I. van Vlokhoven, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt er uitsluitend toe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting op de ingestelde hoger beroepen geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak, voor zover deze inhoudt dat het college een nieuw besluit neemt op de bezwaren met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
2.3. In de bodemprocedure in hoger beroep is in geschil het oordeel van de rechtbank dat het college het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat het niet de resultaten heeft afgewacht van het overleg tussen partijen over de door de Makro gewenste vergoeding voor gebruikmaking van de achteromweg, en dat het college de eventuele uitkomst van het overleg ten onrechte buiten de belangenafweging heeft gehouden.
2.4. De vraag of dit overleg gevoerd dient te worden in het kader van de beslissing op bezwaar of dat, zoals het college betoogt, de vergoeding een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft tussen de partijen waarmee het college geen verdere bemoeienis heeft, leent zich niet voor beantwoording in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening. Derhalve dient het voorliggende verzoek beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen.
Het college heeft er belang bij nog geen uitvoering te geven aan de aangevallen uitspraak, die uitgaat van een juridisch uitgangspunt waarmee het college het oneens is en waarover de Afdeling een oordeel wordt gevraagd. Ter zitting hebben Metro Cash & Carry en Iprem aangegeven geen bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek van het college. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven daartegen wel bezwaar te hebben, omdat zij een andere verkeerssituatie ter plaatse wenst dan de situatie die naar aanleiding van het verkeersbesluit is ontstaan. Betwijfeld kan worden of de gemeente Amsterdam dit in deze procedure nog kan bereiken. Zij heeft immers geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat is gebleken dat de verkeerssituatie op zichzelf thans naar tevredenheid van alle partijen is. Ook indien de gemeente Amsterdam dit nog aan de orde zou kunnen stellen, ligt het niet in de rede dat een andere verkeerssituatie de uitkomst zal zijn van een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak nieuw te nemen besluit op bezwaar, nu de rechtbank het besluit heeft vernietigd omdat, kort gezegd, het college niet de resultaten heeft afgewacht van het overleg tussen partijen over de door de Makro gewenste vergoeding voor gebruikmaking van de achteromweg in de verkeerssituatie waartoe het verkeersbesluit strekt, doch de rechtbank geen negatief oordeel heeft gegeven over de verkeerssituatie die met het besluit wordt bereikt. In dat licht kan aan het belang van de gemeente Amsterdam om het verzoek van het college niet toe te wijzen geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Van andere belangen die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek is niet gebleken.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel geen nieuw besluit hoeft te nemen op de bezwaren van de gemeente Amsterdam, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Onroerend Goedontwikkeling & Exploitatie Iprem B.V en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sligro Food Group Nederland B.V. voordat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008