ECLI:NL:RVS:2008:BG3835

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807090/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Chinese vreemdelingen

In deze uitspraak van de Raad van State op 28 oktober 2008, betreft het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, waarin de rechtbank de vreemdeling J. Huang in vreemdelingenbewaring had gesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de gesprekken tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten geen concrete aanknopingspunten boden voor een spoedige uitzetting van Chinese vreemdelingen. De staatssecretaris had hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er zicht op uitzetting was, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de inbewaringstelling van de vreemdeling onrechtmatig was. De staatssecretaris had niet voldoende bewijs geleverd dat de vreemdeling al het mogelijke had gedaan om een vervangend reisdocument te verkrijgen, en de gesprekken die hadden plaatsgevonden gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er zicht op uitzetting bestond. De Raad van State concludeerde dat de maatregel van inbewaringstelling niet gerechtvaardigd was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200807090/1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/32278 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 17 september 2008 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2008 is J. Huang (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 17 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 september 2008, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, is verschenen. De vreemdeling is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris heeft ter zitting betoogd dat de rechtbank bij de beoordeling of zicht bestaat op uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn, ten onrechte niet heeft onderzocht of de vreemdeling al het mogelijke in het werk heeft gesteld om een vervangend reisdocument te verkrijgen. Dat betoog is evenwel eerst na afloop van de voor het instellen van het hoger beroep gestelde termijn toegevoegd aan de in het hoger-beroepschrift voorgedragen grieven en dient derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.
2.2. De staatssecretaris betoogt in de eerste grief dat de rechtbank, door, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 5 september 2008 in zaak nr. 200805982/1 en zaak nr. 200806027/1 (www.raadvanstate.nl), te overwegen dat ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring ten aanzien van de vreemdeling geen zicht op uitzetting bestond, niet heeft onderkend dat de beoordeling of dat zicht ontbreekt in hoge mate wordt bepaald door de feitelijke omstandigheden van het desbetreffende geval en hetgeen ter zake is aangevoerd. Bovendien heeft de rechtbank door te benadrukken dat de feiten en omstandigheden waarop de staatssecretaris zich beroept voor het bestaan van zicht op uitzetting dateren van na de oplegging van de maatregel van bewaring volgens de staatsecretaris miskend dat die maatregel als een geheel moet worden beoordeeld en dat ook uit na de oplegging opgetreden feiten en omstandigheden kan blijken dat hij bij de inbewaringstelling zicht op uitzetting heeft kunnen aannemen. De rechtbank heeft voorts miskend dat in het geval van de vreemdeling zicht op uitzetting vanaf de aanvang van de maatregel aanwezig kan worden geacht, aldus de staatssecretaris. Daartoe voert hij aan dat voor de vreemdeling een traject is gestart om een vervangend reisdocument te verkrijgen en dat het gelet op alle inspanningen die worden verrichten om de Chinese autoriteiten tot een andere houding te bewegen inzake de afgifte van dergelijke documenten ten behoeve van in bewaring gestelde vreemdelingen niet op voorhand is uitgesloten dat de vreemdeling zodanig document zal worden verstrekt.
2.2.1. In voormelde uitspraak van 5 september 2008 in zaak nr. 200805982/1 heeft de Afdeling samengevat weergegeven - geoordeeld dat uit de door de staatssecretaris genoemde inspanningen op diplomatiek niveau en de door hem ter zitting op 21 augustus 2008 daarop gegeven toelichting niet is gebleken van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat, ook als de desbetreffende vreemdeling de vereiste medewerking verleent, op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China en dat onder die omstandigheden zicht op uitzetting is komen te ontbreken.
2.2.2. Uit deze uitspraak volgt dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, met ingang van 21 augustus 2008 het door de Nederlandse en Chinese autoriteiten gevoerde overleg over de afgifte van laissez passer ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde vreemdelingen niet langer de verwachting rechtvaardigt dat thans op korte termijn tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China zal kunnen worden overgegaan. Voor die verwachting bestond geen grond meer, nu uit dat overleg niet was gebleken van concrete aanknopingspunten dat binnen korte tijd de handelwijze handelswijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van laissez passer in die gevallen zou veranderen. De in deze zaak ter zitting bij de rechtbank door de staatssecretaris genoemde gesprekken die op 22 augustus 2008 en 1 september 2008 op hoog ambtelijk niveau zijn gevoerd tussen Chinese en Nederlandse autoriteiten bieden evenmin aanknopingspunten als vorenbedoeld. Dat die gesprekken tot concrete afspraken hebben geleid, is niet gebleken. De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht vastgesteld dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling ten tijde van diens inbewaringstelling op 4 september 2008 ontbrak. De rechtbank heeft daarbij terecht geen grond gezien voor het oordeel dat gelet op de nog voortdurende besprekingen tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten, ten tijde van de inbewaringstelling aanleiding bestond voor nader onderzoek naar het zicht op uitzetting van de vreemdeling. Bij de op dat moment geldende stand van zaken moest ervan worden uitgegaan dat het zicht op uitzetting ontbrak. Bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat zodanig zicht in het geval van de vreemdeling toen niet ontbrak, zijn niet gesteld. In de gegeven situatie was derhalve geen plaats voor inbewaringstelling van de vreemdeling, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat deze maatregel van aanvang af onrechtmatig was.
De eerste grief faalt.
2.3. De tweede en derde grief missen zelfstandige betekenis.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008
53-549.
Verzonden: 28 oktober 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak