ECLI:NL:RVS:2008:BG3406

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801228/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van kinderopvangtoeslag door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van [appellante] tegen de beëindiging van haar kinderopvangtoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Het college had op 21 februari 2006 besloten om de maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, die op grond van de Wet kinderopvang werd verstrekt, per 1 januari 2006 te beëindigen. Dit besluit volgde op de beëindiging van de uitkering van [appellante] op grond van de Wet werk en bijstand, die al op 1 januari 2005 was stopgezet.

Na het indienen van bezwaar door [appellante] op het besluit van 21 februari 2006, verklaarde het college dit bezwaar op 14 juni 2006 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die op 17 januari 2007 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. [appellante] ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, die de zaak ter behandeling doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2008 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. F. Darwisch-Willeboordse. De Afdeling overwoog dat het betoog van [appellante] in hoger beroep een herhaling was van eerdere argumenten en dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. De Afdeling concludeerde dat [appellante] niet voldeed aan de vereisten voor kinderopvangtoeslag, aangezien haar uitkering al was beëindigd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200801228/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5968 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 januari 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de aan [appellante] verleende maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang met ingang van 1 januari 2006 beëindigd.
Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2007, verzonden op 24 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 18 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 16 mei 2007. Op 15 februari 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep deze stukken ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordig door mr. F. Darwisch-Willeboordse, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van [appellante] in hoger beroep is een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep op goede gronden verworpen. Nu de aan [appellante] op grond van de Wet werk en bijstand toegekende uitkering reeds met ingang van 1 januari 2005 was beëindigd, voldeed zij niet langer aan de vereisten om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 6 van de Wet kinderopvang (hierna: Wko).
2.2. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot toetsing aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wko dient buiten beschouwing te blijven. [appellante] heeft eerst in hoger beroep aangevoerd dat zij mogelijk behoort tot een andere doelgroep die aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en gesteld noch gebleken is dat [appellante] dat niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, kan dat betoog reeds om die reden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
164-230.