ECLI:NL:RVS:2008:BG3404

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801352/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetten voorwaardelijke toevoeging in definitieve toevoeging door de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 7 januari 2008 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch om een voorwaardelijke toevoeging, afgegeven op 11 mei 2005, om te zetten in een definitieve toevoeging. De raad heeft deze weigering gebaseerd op de financiële draagkracht van [appellante], die volgens hen het in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) genoemde bedrag overschrijdt.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de raad terecht heeft geweigerd de voorwaardelijke toevoeging om te zetten. [appellante] heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar lijfrentepolis niet onder de vrijstellingsregeling valt en dat de vordering op haar ex-echtgenoot niet in de vermogensbeoordeling betrokken had mogen worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 september 2008 behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C.G.A. Mattheussens, en de raad door mr. M. Linssen.

De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de lijfrentepolis niet onder de vrijstellingsregeling valt, omdat [appellante] op het moment van de aanvraag nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Daarnaast is vastgesteld dat de vordering op de ex-echtgenoot van [appellante] als bezitting in aanmerking moet worden genomen, ondanks dat deze vordering nog niet is geïnd. De Afdeling concludeert dat de financiële draagkracht van [appellante] inderdaad hoger was dan het in de Wrb genoemde bedrag, waardoor de raad terecht heeft geweigerd de voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve.

Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200801352/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/394 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 januari 2008 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) geweigerd de aan [appellante] op 11 mei 2005 afgegeven voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging.
Bij besluit van 22 december 2006 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2008, verzonden op 14 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat te Roosendaal, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Linssen, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), zoals dit luidde ten tijde hier van belang, verleent de raad geen definitieve toevoeging indien op het moment van beëindiging van de zaak waarvoor een voorwaardelijke toevoeging is verleend, blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, wordt geen rechtsbijstand verleend indien de rechtzoekende beschikt over een eigen vermogen van ten minste € 7.300,00 indien hij alleenstaande is.
Ingevolge het vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: Bdr), zoals dit luidde ten tijde hier van belang, worden voor de vaststelling van het vermogen als bezittingen in aanmerking genomen: giro-, bank- en spaartegoeden, kasgelden en cheques, effecten, onroerende zaken, ondernemingsvermogen, hypothecaire en andere vorderingen, het aandeel in onverdeelde boedels, alsmede overige bezittingen, ter beoordeling van de raad, voor zover zij een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid, worden voor de vaststelling van het vermogen als schulden in aanmerking genomen:
a. schulden die zijn aangegaan ter verkrijging van bezittingen bedoeld in het vorige lid;
b. schulden die betrekking hebben op bijzondere uitgaven die de rechtzoekende gedwongen is te doen als gevolg van persoonlijke omstandigheden hemzelf of zijn huishouding betreffende.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, worden voor de vaststelling van het vermogen niet in aanmerking genomen de waarde van vermogensbestanddelen die niet dan onder voor de rechtzoekende onredelijk bezwarende of belastende voorwaarden te gelde kunnen worden gemaakt.
Ingevolge het vierde lid wordt voor de vaststelling van het vermogen niet in aanmerking genomen een geheel of een gedeelte van het vermogen dat door de rechtszoekende of degene met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert is gereserveerd ten behoeve van oudedagsvoorziening, mits op de dag dat de aanvraag om verlening van de toevoeging is ingediend de leeftijd van één van beiden 65 jaar of ouder is.
2.2. De raad heeft geweigerd de op 11 mei 2005 afgegeven voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging. De raad heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat de financiële draagkracht van [appellante] zodanig is dat deze het in artikel 34, tweede lid, van de Wrb genoemde bedrag overschrijdt.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de lijfrentepolis ten behoeve van haar pensioenvoorziening ter hoogte van € 9.485,00 niet valt onder de vrijstellingsregeling van artikel 9, vierde lid, van het Bdr. Voorts voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering die zij op haar ex-echtgenoot heeft, bij de vermogensbeoordeling kon worden betrokken, aangezien de deurwaarder er tot op heden niet in is geslaagd om de vordering op haar ex-echtgenoot te verhalen.
2.3.1. Vaststaat dat het gerechtshof 's-Hertogenbosch bij arrest van 18 april 2006 met rolnr. C0200792/BR heeft bepaald dat de ex-echtgenoot van [appellante] aan haar een bedrag dient te betalen van € 19.030,98.
[appellante] heeft derhalve een in rechte opeisbare vordering op haar ex-echtgenoot, die op grond van artikel 9, eerste lid, van het Bdr voor de bepaling van het vermogen als bezitting in aanmerking wordt genomen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de lijfrentepolis ten behoeve van de pensioenvoorziening van [appellante] niet valt onder de in artikel 9, vierde lid, van het Bdr neergelegde regeling, reeds omdat [appellante] op de dag dat de aanvraag om verlening van de toevoeging is ingediend, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt.
Voor zover [appellante] betoogt dat de vordering op haar ex-echtgenoot niet dan onder voor haar onredelijk bezwarende of belastende voorwaarden te gelde kan worden gemaakt en om die reden niet in aanmerking dient te worden genomen, wordt met de rechtbank overwogen, dat niet is gebleken dat [appellante] de vordering op haar ex-echtgenoot daadwerkelijk niet kan opeisen vanwege onvermogen van haar ex-echtgenoot. De door [appellante] in hoger beroep overgelegde e-mails van de deurwaarder zijn hiervoor niet voldoende. Uit deze e-mails volgt immers dat de deurwaarder op enig tijdstip de verhaalsmogelijkheden in Nederland heeft onderzocht, maar niet dat hij de verhaalsmogelijkheden in België heeft onderzocht, terwijl de ex-echtgenoot van [appellante] vermoedelijk in België woonachtig is. Ook volgt niet uit de e-mails van de deurwaarder dat de ex-echtgenoot van [appellante] failliet is verklaard.
Gelet op het bovenstaande komt de Afdeling met de rechtbank tot het oordeel dat, nu de financiële draagkracht van [appellante] hoger was dan het in artikel 34, tweede lid, van de Wrb genoemde bedrag, de raad bij zijn in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 juli 2006 terecht heeft geweigerd de voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
280-581.