200800631/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/465 van de rechtbank Maastricht van 18 december 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Brunssum.
Bij besluit van 1 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Brunssum (hierna: de raad), voor zover thans van belang, het verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en € 15.000 ter vergoeding van planschade, vermeerderd met de wettelijke rente en onderzoekskosten, toegekend.
Bij uitspraak van 18 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 21 februari 2008 en
16 mei 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.D. Lelieveld, ambtenaar in dienst van de gemeente Brunssum, zijn verschenen. De zaak is gezamenlijk behandeld met zaak nr.
200800620/1.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang en voor zover van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellante] is eigenaresse van het perceel met vrijstaande woning gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Zij heeft verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Amstenraderveld" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld door de raad op 16 november 1999 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Limburg op 27 juni 2000. Ingevolge dit bestemmingsplan zijn in het gebied achter haar perceel woningen gerealiseerd.
2.2.1. De raad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan adviesbureau Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht B.V. (hierna: Tonnaer). Volgens het door Tonnaer op 25 oktober 2005 opgestelde rapport is [appellante] ten gevolge van de planologische mutatie in een nadeliger situatie gekomen. In het advies wordt verwezen naar een taxatierapport van L.M.A. Mostard (hierna: Mostard), waarin wordt gesteld dat door de planologische wijziging sprake is van verlies van vrij uitzicht vanuit de woning en vermindering van privacy. Het feit dat het maaiveld van de nieuw gerealiseerde woonbebouwing circa 60 centimeter hoger is verhoogt de negatieve beleving waardoor het woongenot extra wordt aangetast. De waarde van het woonperceel vóór de planologische wijziging wordt vastgesteld op € 345.000, welke waarde na die wijziging met 4% zal verminderen, zodat de schade € 15.000 bedraagt. Tonnaer heeft geadviseerd dit bedrag ter vergoeding van planschade toe te kennen.
Bij brief van 25 juli 2006 heeft Mostard toegelicht welke referentieobjecten zijn gebruikt bij de totstandkoming van zijn taxatie.
Bij brief van 15 september 2006 heeft Mostard toegelicht dat de waardevermindering van de woning ten gevolge van de planologische wijziging als gering is aangemerkt en daarom is getaxeerd op 4%. Door de ligging aan een drukke doorgaande weg, alsmede woonbebouwing als rechter- en linker belending, was in de oude situatie al geen sprake van een rustige en ongestoorde woonomgeving. Het verschil tussen de oude en de nieuwe planologische situatie is dat het vrije uitzicht en de privacy aan de achterzijde door de gerealiseerde woningen is verminderd. Hierdoor wordt de waarde van het object in negatieve zin beïnvloed, maar is de waardevermindering wel beperkt omdat in de oude situatie al storende elementen aanwezig waren.
De raad heeft het advies van Tonnaer, met het daarbij behorende taxatierapport en nadere toelichtingen van Mostard, aan het besluit van
7 februari 2007 ten grondslag gelegd.
2.2.2. [appellante] heeft bij haar verzoek een door A.H.M.A. van den Berk van Berk & Kerkhof makelaars en taxateurs (hierna: Van den Berk) opgesteld taxatierapport van 26 oktober 2004 overgelegd. In het rapport wordt gesteld dat [appellante] ten gevolge van de planologische mutatie in een nadeliger situatie is gekomen. Van den Berk stelt dat door de planologische wijziging sprake is van inbreuk op de privacy door het zicht vanuit de nieuw gebouwde woningen op de achtertuin van [appellante]. Voorts is sprake van aantasting van het woongenot door het verlies van zicht vanuit de achterzijde van de woning op een open agrarisch gebied en door de overlast van licht en geluid dat gepaard gaat met de woonbestemming. Doordat het maaiveld van de nieuw gerealiseerde woningen hoger ligt dan het maaiveld van de woning van [appellante], wordt de inkijk vanuit de woningen des te meer ervaren. Van den Berk heeft de waarde van het woonperceel per 27 juni 2000 vastgesteld op € 245.000 en per 28 juni 2000 vastgesteld op € 210.000 zodat de schade € 35.000 bedraagt.
2.3. Ten aanzien van de stelling van [appellante] dat zij overlast ondervindt van fijn stof op haar perceel, wordt overwogen dat de schade die in het verzoekschrift is gesteld uitgangspunt dient te zijn bij de beoordeling van het geschil, zodat de eerst in hoger beroep geclaimde schade door fijn stof, welke ook in het rapport van Van den Berk niet wordt vermeld, buiten beschouwing dient te blijven.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan het door haar ingebrachte rapport van Van den Berk. De raad heeft de waardevermindering van haar woning ten onrechte op grond van het rapport van Tonnaer als 'licht' gekwalificeerd, nu geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de toename van het verkeer dat gepaard gaat met de woonbebouwing, de inbreuk op de privacy door het verschil in hoogte van het maaiveld van haar perceel en dat van de achterliggende percelen, en de wateroverlast ten gevolge van dit verschil.
2.5. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mag het bestuursorgaan bij het vaststellen van de planschadevergoeding in beginsel afgaan op een advies van een deskundige op het gebied van planschade, zoals Tonnaer. Anders dan [appellante] heeft gesteld, is in het rapport van Tonnaer, dat aan het besluit van 7 februari 2007 ten grondslag ligt, de toename van het verkeer dat met de woonbebouwing gepaard gaat in aanmerking genomen. Bij brief van 15 september 2006 heeft Mostard nog gemotiveerd uiteengezet dat de waardevermindering van de woning beperkt is, doordat onder andere in verband met de ligging aan een drukke doorgaande weg, in de oude situatie al sprake was van verminderde privacy.
Anders dan [appellante] heeft gesteld, is in het rapport van Tonnaer dat aan het besluit van 7 februari 2007 ten grondslag ligt eveneens de aantasting van de privacy door de hogere ligging van de gerealiseerde woonbebouwing betrokken.
Ten aanzien van de stelling van [appellante] dat zij waterschade lijdt door de ophoging van het maaiveld van de achterliggende percelen, wordt overwogen dat ook onder het oude planologische regime reeds ophoging van het maaiveld zonder aanlegvergunning mogelijk was. Voorts was reeds voor de vaststelling van het bestemmingsplan sprake van een verschil in hoogte tussen het maaiveld van het perceel van [appellante] en dat van de achterliggende percelen. [appellante] kan zich ter zake van de gestelde waterschade tot de burgerlijke rechter wenden.
De raad heeft in redelijkheid op grond van het rapport van Tonnaer kunnen besluiten om de waardevermindering van de woning van [appellante] te bepalen op € 15.000. [appellante] heeft met het door haar ingebrachte rapport van Van den Berk noch anderszins aannemelijk gemaakt dat het advies van Tonnaer, dat aan het besluit van 7 februari 2007 ten grondslag ligt, onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel zodanige gebreken bevatte dat de besluitvorming daarop niet kon worden gebaseerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008