200800142/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 't Vingerhoedje B.V. en [appellant], gevestigd, onderscheidenlijk wonend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6024 van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 27 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) de aanvraag van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 't Vingerhoedje B.V. en [appellant] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: 't Vingerhoedje) om vergoeding van schade ten gevolge van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de Noord-Zuidlijn afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2006 heeft het college het daartegen door 't Vingerhoedje gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2007, verzonden op 28 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door 't Vingerhoedje ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft 't Vingerhoedje bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 4 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, vergezeld van mr. H.M. van Velsen en B. Ramaker, beiden werkzaam bij het Schadebureau Noord-Zuidlijn van de gemeente Amsterdam, is verschenen.
2.1. De gemeenteraad heeft bij raadsbesluit van 20 juli 2000, nr. 392, de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad 2000, afd. 3, volgn. 89), vastgesteld en deze bij raadsbesluit van 9 mei 2001, nr. 267 (Gemeenteblad 2001, volgn. 49; hierna: de Verordening) gewijzigd.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent de gemeenteraad de verzoeker die als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn nadeel ondervindt, voor zover het nadeel redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II, nadeelcompensatie toe, indien voldaan is aan de in deze Verordening gestelde voorwaarden en voor zover de compensatie van dat nadeel niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, besluit de gemeenteraad tot afwijzing van het verzoek zonder toepassing van de in de artikelen 15 en 16 omschreven procedure, indien het verzoek naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.
De gemeenteraad heeft deze bevoegdheden gedelegeerd aan het college.
2.2. 't Vingerhoedje heeft aan haar aanvraag van 26 september 2005 ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat vanwege de aanleg van de Noord-Zuidlijn herstelwerkzaamheden aan de fundering van het pand [locatie], dat zij blijkens de aanvraag op 1 oktober 2002 heeft verworven en waarin zij een stomerij exploiteert, moesten worden uitgevoerd. Hierdoor heeft zij het pand vanaf 1 november 2004 tot en met 11 juni 2005 niet kunnen gebruiken en heeft zij haar bedrijf gedurende die periode tijdelijk uitgeoefend in een zogenaamde port-a-cabine naast het pand [locatie]. Volgens 't Vingerhoedje heeft zij daardoor schade geleden ten bedrage van € 59.257, waarvan volgens haar op grond van de Verordening de helft voor vergoeding in aanmerking komt.
2.3. Aan het besluit van 27 september 2005, zoals dat bij besluit van 8 november 2006 is gehandhaafd, is ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat de gemeenteraad het tracé voor de Noord-Zuidlijn bij besluit van 27 november 1996, dat op 28 november 1996 bekend is gemaakt, definitief heeft vastgesteld en bij besluit van 21 juni 2000, dat op 22 juni 2000 bekend is gemaakt, over de financiering daarvan heeft besloten. Volgens het college kwam met laatst vermeld besluit definitief vast te staan dat het project doorgang zou kunnen vinden. Nu 't Vingerhoedje eerst nadien in het pand [locatie] een stomerij is gaan exploiteren, heeft zij volgens het college het risico aanvaard dat in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn werkzaamheden in of nabij die bedrijfsvestiging zouden moeten worden verricht. Het verzoek is daarom, als kennelijk ongegrond, afgewezen.
2.4. 't Vingerhoedje betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat de aanleg van de Noord-Zuidlijn voor haar voorzienbaar was en zij daarom het risico van schade heeft aanvaard, zodat de gestelde schade redelijkerwijs geheel ten laste van 't Vingerhoedje behoort te blijven. 't Vingerhoedje stelt zich op het standpunt dat zij ten tijde van de vestiging van haar bedrijf in het pand [locatie] niet op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de aanleg van de Noord-Zuidlijn en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden, waaronder het funderingsherstel. Volgens haar is er geen sprake van risicoaanvaarding in welke zin dan ook. Zij voert daartoe aan, samengevat weergegeven, dat de rechtbank in navolging van het college ten onrechte 22 juni 2000 als peildatum voor voorzienbaarheid heeft aangemerkt. Volgens 't Vingerhoedje blijkt uit een overzicht van de besluitvorming, dat zij bij haar bezwaarschrift heeft overgelegd, dat op 9 oktober 2002 een 'definitief go-besluit' omtrent de Noord-Zuidlijn is genomen en moet die datum daarom als peildatum voor voorzienbaarheid worden aangenomen. Zij stelt enige tijd na die datum pas te hebben vernomen dat werkzaamheden aan de fundering van het pand [locatie] in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn noodzakelijk waren. Volgens 't Vingerhoedje volgt die latere peildatum ook uit de omstandigheid dat in de Verordening geen peildatum is opgenomen, terwijl de Verordening op 20 juli 2000 is vastgesteld en op 9 mei 2001 is gewijzigd. Volgens haar zou de peildatum voor het aannemen van voorzienbaarheid in de Verordening zijn opgenomen indien deze bij de vaststelling of wijziging daarvan bekend was geweest. Voorts voert zij onder verwijzing naar pagina 19 van de toelichting bij de Verordening aan dat volgens de Verordening voor het aannemen van voorzienbaarheid noodzakelijk is dat zij in oktober 2002 wist dat vanwege de aanleg van de Noord-Zuidlijn werkzaamheden zouden moeten worden verricht, hetgeen volgens haar niet het geval was, en dat de Verordening niet eist dat zij dit had kúnnen weten.
2.5. De gemeenteraad heeft bij besluit van 27 november 1996, dat bekend is gemaakt op 28 november 1996, ingestemd met de aanleg en het tracé van de Noord-Zuidlijn. In dit besluit is onder punt 7 vermeld dat het tracé ondergronds onder meer het stratenpatroon Damrak-Rokin-Vijzelstraat volgt. De gemeenteraad heeft vervolgens bij besluit van 21 juni 2000, dat op 22 juni 2000 bekend is gemaakt, ingestemd met de financiële bijdrage van de rijksoverheid aan dit project. Hieruit volgt dat eenieder in ieder geval vanaf 22 juni 2000 kon weten dat de Noord-Zuidlijn zou worden aangelegd. Vanaf die datum bestond daarom voor een redelijk denkend en handelend ondernemer aanleiding bij de huur of koop van een pand nabij het tracé van de Noord-Zuidlijn rekening te houden met de kans dat de situatie ter plaatse in voor hem nadelige zin zou kunnen wijzigen. Dat, zoals het college heeft toegelicht, de gemeenteraad bij het zogenoemde 'definitief go-besluit' van 9 oktober 2002 voormelde besluiten heeft bevestigd, maakt niet dat die datum als peildatum moet worden gehanteerd.
Het beroep van 't Vingerhoedje op de Verordening slaagt evenmin. In de Verordening is het bepaalde in artikel 2, eerste lid, dat geen nadeelcompensatie wordt toegekend voor zover het nadeel redelijkerwijze ten laste van de verzoeker dient te blijven, niet uitgewerkt. De omstandigheid dat in de Verordening geen peildatum voor voorzienbaarheid is opgenomen vormt niet, zoals 't Vingerhoedje heeft aangevoerd, een aanwijzing dat van een latere datum moet worden uitgegaan. Het beroep van 't Vingerhoedje op het gestelde over risicoaanvaarding op pagina 19 van de toelichting bij de Verordening kan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel, reeds omdat aan die toelichting geen zelfstandige betekenis toekomt. Daarbij komt dat de toelichting geen steun biedt voor het standpunt van 't Vingerhoedje omdat blijkens pagina 18 van die toelichting het redelijkheidscriterium bij verzoeken om nadeelcompensatie geobjectiveerd moet worden toegepast, hetgeen in zaken als deze ook gebruikelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat het college de aanvraag van 't Vingerhoedje van 26 september 2005 terecht, als kennelijk ongegrond, heeft afgewezen, omdat toen 't Vingerhoedje in oktober 2002 het pand [locatie] verwierf om daarin een stomerij te gaan exploiteren de aanleg van de Noord-Zuidlijn voor haar voorzienbaar was en zij met die verwerving het risico van schade door werkzaamheden in verband met die aanleg heeft aanvaard. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008