ECLI:NL:RVS:2008:BG3370

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801035/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • H. Troostwijk
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfsruimte in agrarisch gebied

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen aan [appellant sub 2] voor het bouwen van een bedrijfsruimte op een perceel in agrarisch gebied. Het college had op 7 februari 2007 besloten om de gevraagde vergunning te weigeren, waarna [appellant sub 2] bezwaar maakte. Het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 11 april 2007. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde op 9 januari 2008 dat het college ten onrechte had geweigerd de vergunning te verlenen en vernietigde het besluit van 11 april 2007.

Tegen deze uitspraak hebben zowel het college als [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op 23 september 2008 behandeld. De kern van het geschil draaide om de uitleg van de bestemmingsplanvoorschriften, met name of onder 'kassenareaal' ook bedrijfsgebouwen moesten worden verstaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan. De planwetgever had duidelijk de intentie om op gronden met de bestemming 'Agrarische doeleinden, klasse B (AB)' geen bebouwing toe te staan, en de uitzondering op het bouwverbod gold alleen voor kassen.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van het college gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Het beroep van [appellant sub 2] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestemmingsplannen en de beperkingen die deze kunnen opleggen aan bouwactiviteiten in agrarische gebieden.

Uitspraak

200801035/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3702 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college) geweigerd [appellant sub 2] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 april 2007 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2008, verzonden op 14 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2007 vernietigd, het besluit van 7 februari 2006 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 7 maart 2008.
Het college en [appellant sub 2] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.A. Boere en mr. H.J.M. Winkelhuijzen, beiden advocaat te Alphen aan den Rijn, en J.C. van Eeden, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan), gelezen in verbinding met de "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied" (hierna: de 1e herziening), rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden, klasse B (AB)".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt onder bebouwing verstaan één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor aan de grond gebonden agrarische bedrijven met de daarbij behorende andere bouwwerken, met dien verstande dat:
a. geen bebouwing mag worden opgericht;
b. in afwijking van het bepaalde onder a, is uitbreiding van het kassenareaal tot maximaal 2 ha - zulks met inbegrip van de reeds bestaande kassen - toegestaan bij:
1. tuinbouwbedrijven, welke op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan binnen dit gebied aanwezig zijn;
2. (…).
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onder het begrip "kassenareaal", als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften niet alleen de kassen zelf dienen te worden begrepen maar tevens de voor het tuinbedrijf noodzakelijke bedrijfsruimte.
2.2.1. In de 1e herziening wordt onderscheid gemaakt tussen de bestemmingen "Agrarische doeleinden, klasse B (AB)" en "Agrarische doeleinden, klasse D (AD)". Uit de toelichting bij de 1e herziening blijkt dat het de intentie van de planwetgever was om op gronden met de bestemming "AB" geen bebouwing toe te staan. Daarom is in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften een bouwverbod opgenomen. Op de bestemming "AD" is volgens artikel 24, eerste lid, aanhef, van de planvoorschriften bebouwing, waaronder bedrijfsgebouwen, uitdrukkelijk toegestaan. Uit de plankaart blijkt dat de planwetgever de bestemming "AD" voornamelijk heeft gegeven aan percelen die aan de weg zijn gelegen en de bestemming "AB" aan percelen die daarachter liggen.
Gelet op het aldus door de planwetgever gemaakte onderscheid tussen de bestemmingen "AB" en "AD" bestaat geen aanleiding om aan de in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften neergelegde uitzondering op de hoofdregel dat geen bebouwing is toegestaan op gronden met de bestemming "AB" een dermate ruime uitleg te geven, dat onder "kassenareaal" tevens bedrijfsgebouwen moeten worden begrepen. Dat een tuinbouwbedrijf bestaat uit zowel kassen als bedrijfsgebouwen, zoals de rechtbank heeft overwogen, leidt niet tot een ander oordeel. De planwetgever heeft ervoor gekozen de uitbreidingsmogelijkheden van tuinbouwbedrijven op de gronden met de bestemming "AB" te beperken tot kassen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarvoor krachtens artikel 46, vierde lid, van de Woningwet van rechtswege bouwvergunning is verleend.
Het betoog slaagt.
2.3. Het hoger beroep van het college is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.4. In beroep heeft [appellant sub 2] aangevoerd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen ten behoeve van het bouwplan.
2.4.1. Het college heeft geweigerd vrijstelling te verlenen, omdat het wenst vast te houden aan de uitgangspunten van de 1e herziening en het gemeentelijke beleid. Het wil de bebouwing concentreren op de percelen die aan de weg zijn gelegen. Percelen zoals hier aan de orde, die niet direct aan de weg liggen, wil het zoveel mogelijk vrijhouden van bebouwing. Gelet op die motivering heeft het college in redelijkheid kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. De stelling van [appellant sub 2] dat het perceel in het Streekplan Zuid-Holland West niet is aangemerkt als recreatiegebied, zoals het college aanvoert, maar als transformatiegebied, leidt niet tot een ander oordeel. Zelfs indien van de juistheid van die stelling zou moeten worden uitgegaan, en het streekplan derhalve niet aan de bouw van de bedrijfsruimte in de weg staat, brengt dat nog niet met zich dat het college gehouden is daarvoor vrijstelling te verlenen.
Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellant sub 2] een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt dat evenzeer, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college in rechtens vergelijkbare gevallen wel vrijstelling heeft verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw.
2.6. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 11 april 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Nu het door hem ingestelde beroep ongegrond is, faalt het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van door mr. Van Pelt beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het door hem ingestelde hoger beroep is dan ook ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 januari 2008 in zaak nr. 07/3702;
IV. verklaart het bij de rechtbank door [appellant sub 2] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
457.